Translations for „berapen“ in the German » Dutch Dictionary

be·ˈrap·pen [bəˈrapn̩] VB trans inf

berappen

dokken (voor)

berappen

opbrengen

berappen

betalen

be·ˈra·ten¹ VB refl irreg

beraten

overleggen

beraten

overleg plegen

ˈber·gen <birgt, barg, geborgen> [ˈbɛrgn̩] VB trans

1. bergen (in Sicherheit bringen):

bergen

bergen

2. bergen (Ernte, Heu: einbringen):

bergen

binnenhalen

3. bergen (enthalten):

bergen

inhouden

bergen

bevatten

bergen

in zich dragen

4. bergen liter (verbergen):

bergen

verbergen

bergen

beschermen

bergen

bewaren

be·ˈre·den¹ VB trans

1. bereden (besprechen):

bereden

bespreken

bereden

bepraten

2. bereden (überreden):

bereden

overhalen

bereden

overreden

3. bereden (tratschen):

bereden

kletsen over

ˈbers·ten <birst, barst, geborsten> [ˈbɛrstn̩] VB intr

bersten

barsten

bersten

springen

(bis) zum Bersten voll

tot barstens toe vol

(bis) zum Bersten voll

propvol

vor Wut bersten

(van woede) uit zijn vel springen

vor Lachen bersten

zich te barsten lachen

be·ˈru·fen¹ ADJ

1. berufen (für eine Aufgabe bestimmt):

berufen

geroepen

berufen

voorbestemd

2. berufen (kompetent):

berufen

bevoegd

berufen

deskundig

aus berufenem Munde

van iem die het weten kan

von berufener Seite

van bevoegde zijde

viele sind berufen, aber nur wenige auserwählt prov

velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren

be·ˈreu·en VB trans

bereuen

spijt hebben van

bereuen

berouwen

bereuen

berouw hebben over

be·ˈru·hen VB intr

beruhen

berusten

etw auf sich beruhen lassen

iets laten rusten [o. zitten]

Be·ˈra·ter(in) <Beraters, Berater> N m(f)

Berater(in)

adviseur(adviseuse) m (f)

Berater(in)

raadgever(raadgeefster) m (f)

Berater(in)

consulent(consulente) m (f)