Translations for „vertolkers“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ver·ˈto·nen [fɛɐ̯ˈtoːnən] VB trans

vertonen

toonzetten

vertonen

componeren

vertonen

op muziek zetten

ver·ˈteu·ern² [fɛɐ̯ˈt͜ɔyɐn] VB refl

verteuern

duurder worden

verteuern

in prijs stijgen

ver·ˈtil·gen VB trans

1. vertilgen (ausrotten):

vertilgen

verdelgen

vertilgen

uitroeien

Spuren vertilgen fig

sporen uitwissen

2. vertilgen inf (aufessen):

vertilgen

verorberen

vertilgen

naar binnen werken

ver·ˈta·gen² VB refl

vertagen

tot uitstel [o. verdaging] besluiten

ver·ti·ˈkal [vɛrtiˈkaːl] ADJ

vertikal

verticaal

ver·ˈtäu·en [fɛɐ̯ˈt͜ɔyən] VB trans NAUT

vertäuen

vastleggen

vertäuen

vastmeren

ver·ˈtä·feln VB trans

vertäfeln

betimmeren

vertäfeln

lambriseren

Ver·ˈtei·ler <Verteilers, Verteiler> N m

1. Verteiler (Betrieb, Unternehmen):

Verteiler

distributeur

Verteiler

distribuant

2. Verteiler (z. B. von einer Zeitschrift):

Verteiler

verspreider

3. Verteiler (Mailingliste: zum Nachrichtenaustausch):

Verteiler

mailinglist

4. Verteiler:

Verteiler AUTO, TECH

verdeler

5. Verteiler:

Verteiler

dealer

ver·ˈtie·fen² [fɛɐ̯ˈtiːfn̩] VB refl

1. vertiefen (tiefer werden):

vertiefen

dieper worden

2. vertiefen (sich vertiefen):

vertiefen

zich verdiepen

3. vertiefen fig (verschlimmern):

vertiefen

dieper worden

vertiefen

zich vergroten

ver·ˈtip·pen VB trans inf

vertippen

verkeerd typen [o. aanslaan]

ver·ˈtra·gen¹ VB trans irreg

1. vertragen inf:

vertragen (benötigen)

verdragen

vertragen (zu sich nehmen können)

kunnen tegen

jetzt könnte ich einen Schnaps vertragen inf

nu zou ik best een borrel lusten

2. vertragen (aushalten):

vertragen

dulden

vertragen

kunnen velen

die Sache verträgt keinen Aufschub

de zaak duldt geen uitstel

ver·ˈtre·ten² VB refl irreg (verstauchen)

sich dat den Fuß vertreten

z'n voet verstuiken

sich dat die Beine [o. Füße]vertreten

zijn benen wat strekken

Ver·ˈtre·ter(in) <Vertreters, Vertreter> [fɛɐ̯ˈtreːtɐ] N m(f)

1. Vertreter (Stellvertreter):

Vertreter(in)

vervanger(vervangster) m (f)

Vertreter(in)

waarnemer(waarneemster) m (f)

2. Vertreter (Repräsentant):

Vertreter(in)

vertegenwoordiger(vertegenwoordigster) m (f)

Vertreter(in)

representant(representante) m (f)

3. Vertreter (Handelsvertreter):

Vertreter(in)

vertegenwoordiger

Vertreter(in)

agent(agente) m (f)

Vertreter(in)

reiziger(reizigster) m (f)

4. Vertreter (Verfechter):

Vertreter(in)

aanhanger(aanhangster) m (f)

Vertreter(in)

voorvechter(voorvechtster) m (f)

Vertreter(in)

verdediger(verdedigster) m (f)

ver·ˈtei·len¹ VB trans

1. verteilen:

verteilen

verdelen

verteilen (austeilen)

uitdelen

verteilen (ausstreuen, verstreichen)

verspreiden

2. verteilen (umgelegt werden):

verteilen

verdelen

verteilen

indelen

verteilen

omslaan

die Kosten auf alle verteilen

de kosten over iedereen omslaan

ver·ˈtrau·en VB intr

vertrauen

vertrouwen op

vertrauen

staat maken op