Dutch » German

krijgs·to·neel <krijgsto|nelen> [krɛixstonel] N nt

krijgs·tocht <krijgstocht|en> [krɛixstɔxt] N m

krui·den·bo·ter <kruidenboter|s> [krœydə(n)botər] N f

be·drieg·ster <bedriegster|s> [bədrixstər] N f

bedriegster feminine form of bedrieger

See also bedrieger

be·drie·ger <bedrieger|s> [bədriɣər] N m

in·sto·ten <stiet, stootte in, h. ingestoten> [ɪnstotə(n)] VB trans

1. instoten (naar binnen stoten):

(hinein)stoßen in +acc

2. instoten (door stoten breken):

ge·sto·ten VB

gestoten volt. deelw. van stoten¹, stoten², stoten³

See also stoten , stoten , stoten

sto·ten3 <stootte/stiet zich, h. zich gestoten> [stotə(n)] VB wk ww zich stoten

sto·ten2 <stootte/stiet, h. gestoten> [stotə(n)] VB trans

1. stoten (duwen):

2. stoten (door botsen bezeren):

3. stoten (stampen):

uit·sto·ten <stootte uit/stiet uit, h. uitgestoten> [œytstotə(n)] VB trans

2. uitstoten (hortend uiten: zucht, kreet):

ver·sto·ten <verstootte/verstiet, h. verstoten> [vərstotə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski