Dutch » German

schim·pen <schimpte, h. geschimpt> [sxɪmpə(n)] VB intr

aan·schaf·fen <schafte aan, h. aangeschaft> [ansxɑfə(n)] VB trans

aan·schie·ten <schoot aan, h. aangeschoten> [ansxitə(n)] VB trans

1. aanschieten (haastig aantrekken):

(hinein)fahren in +acc

2. aanschieten (licht verwonden):

aan·scher·pen <scherpte aan, h. aangescherpt> [ansxɛrpə(n)] VB trans

aan·schop·pen [ansxɔpə(n)] VB intr

1. aanschoppen (een schop geven):

2. aanschoppen (kritiek leveren):

in·schie·ten1 <schoot in, h. ingeschoten> [ɪnsxitə(n)] VB trans

3. inschieten (wapens e.d. testen):

in·schik·ken <schikte in, h. ingeschikt> [ɪnsxɪkə(n)] VB intr

1. inschikken (inschuiven):

2. inschikken (toegeven):

be·schim·me·len <beschimmelde, i. beschimmeld> [bəsxɪmələ(n)] VB intr

aan·schrij·ven <schreef aan, h. aangeschreven> [ansxrɛivə(n)] VB trans

1. aanschrijven (in rekening brengen):

2. aanschrijven (ambtshalve bevelen):

aan·schroe·ven <schroefde aan, h. aangeschroefd> [ansxruvə(n)] VB trans

1. aanschroeven (vastmaken):

2. aanschroeven (vaster draaien):

aan·schijn [ansxɛin] N nt geen pl

schim·mel <schimmel|s> [sxɪməl] N m

1. schimmel (witachtige uitslag):

2. schimmel plantk. (klasse):

Pilz m

3. schimmel (plantje):

4. schimmel (paard):

schim·me·len <schimmelde, i. geschimmeld> [sxɪmələ(n)] VB intr

schimp [sxɪmp] N m geen pl

aan·schou·wen <aanschouwde, h. aanschouwd> [ansxɑuwə(n)] VB trans form


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski