Dutch » German

be·re·ke·ning <berekening|en> [bərekənɪŋ] N f

2. berekening (cijfers):

3. berekening (overweging van voor- en nadeel):

Abwägung f form
Kalkül nt

be·re·kend <berekende, berekender, berekendst> [bərekənt] ADJ

be·ren·muts <berenmuts|en> [berə(n)mʏts] N f

be·rech·ten <berechtte, h. berecht> [bərɛxtə(n)] VB trans

be·reik [bərɛik] N nt geen pl

1. bereik (bestreken gebied):

2. bereik (meet-, frequentiegebied):

be·reid [bərɛit] ADJ

2. bereid (gereedgemaakt):

be·re·den [bəredə(n)] ADJ

1. bereden (te paard):

3. bereden (afgericht):

be·rin <berin|nen> [berɪn] N f

voor·be·rei·ding <voorbereiding|en> [vorbərɛidɪŋ] N f

be·reik·baar [bərɛiɡbar] ADJ

be·reid·heid [bərɛithɛit] N f geen pl

be·reid·wil·lig <bereidwillige, bereidwilliger, bereidwilligst> [bərɛitwɪləx] ADJ


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski