Dutch » German

Translations for „dienen“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

die·nen1 <diende, h. gediend> [dinə(n)] VB trans

1. dienen (werken voor):

dienen
men kan geen twee heren dienen
het vaderland dienen

2. dienen (zich wijden aan):

dienen
de vrede dienen

3. dienen (van dienst zijn):

dienen
waarmee kan ik u dienen?

4. dienen (bruikbaar zijn):

dienen
nutzen +dat
dienen
nützen +dat
de mis dienen
om u te dienen
iem van antwoord dienen

die·nen2 <diende, h. gediend> [dinə(n)] VB intr

1. dienen (geschikt, gunstig zijn voor):

dienen
dienen +dat
dienen
nützlich [o. dienlich] +dat sein
ergens toe dienen

2. dienen (middel, werktuig zijn):

dienen
tot voorbeeld dienen

5. dienen gesch.:

dienen

6. dienen (in dienst zijn):

dienen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski