Dutch » German

be·wa·ren <bewaarde, h. bewaard> [bəwarə(n)] VB trans

3. bewaren (in acht nemen):

4. bewaren (niet verliezen, handhaven):

be·werk·ster N f

bewerkster feminine form of bewerker

See also bewerker

be·wer·ker <bewerker|s> [bəwɛrkər] N m

be·woon·ster <bewoonster|s> [bəwonstər] N f

bewoonster feminine form of bewoner

See also bewoner

be·wo·ner <bewoner|s> [bəwonər] N m

be·waar·kos·ten [bəwarkɔstə(n)] N pl

be·wa·ring [bəwarɪŋ] N f geen pl

be·wa·pe·nen <bewapende, h. bewapend> [bəwapənə(n)] VB trans

re·por·ter [ripɔːrtər]

reporter [[o. repɔrtər]] reporter|s N m:

be·wa·ken <bewaakte, h. bewaakt> [bəwakə(n)] VB trans

1. bewaken (waken over):

2. bewaken fig:

be·we·ren <beweerde, h. beweerd> [bəwerə(n)] VB trans

be·won·de·raar·ster N f

bewonderaarster feminine form of bewonderaar

See also bewonderaar

be·won·de·raar <bewonderaar|s> [bəwɔndərar] N m

be·wan·de·len <bewandelde, h. bewandeld> [bəwɑndələ(n)] VB trans

1. bewandelen (wandelen op):

be·waar·hei·den <bewaarheidde, h. bewaarheid> [bəwarhɛidə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski