Translations for „fortfegend“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ge·ze·gend <gezegende, gezegender, gezegendst> [ɣəzeɣənt] ADJ

1. gezegend (begenadigd, gelukkig):

gezegend

gesegnet

daar ben je mee gezegend iron

das hast du jetzt am Hals inf

in gezegende omstandigheden verkeren

in gesegneten [o. anderen] Umständen sein euph

in de gezegende ouderdom van tachtig jaren

im gesegneten Alter von achtzig Jahren

2. gezegend (zegenrijk):

gezegend

segensreich

vlie·gend [vliɣənt] ADJ

vliegend

fliegend

een vliegend blad [o. blaadje ] gesch.

eine Flugschrift

het vliegend hert

der Hirschkäfer

vliegende hond

Flughund m

vliegende schotel

fliegende Untertasse f

met vliegende start SPORTS

mit fliegendem Start

een vliegende storm

ein heftiger Sturm

in vliegende vaart

in voller Fahrt

de Vliegende Hollander

der Fliegende Holländer

aan·voe·gend [anvuɣənt] ADJ

de aanvoegende wijs taalk.

der Konjunktiv

op·vlie·gend <opvliegende, opvliegender, opvliegendst> [ɔpfliɣənt] ADJ

opvliegend

aufbrausend

opvliegend

jähzornig

opvliegend

hitzköpfig

over·we·gend¹ [ovərweɣənt] ADJ

1. overwegend (doorslaggevend):

overwegend

überwiegend

overwegend

ausschlaggebend

in overwegende mate

maßgeblich

2. overwegend fig (zwaarder wegend):

overwegend

schwerwiegender

de invloed van Holland was overwegend geworden

Hollands Einfluss begann zu überwiegen

drei·gend [drɛiɣənt] ADJ

1. dreigend (dreiging uitdrukkend):

dreigend

drohend

een dreigend gebaar

eine Drohgebärde

2. dreigend (op het punt staande te gebeuren):

dreigend

drohend

dreigend

bedrohlich

drin·gend <dringende, dringender, dringendst> [drɪŋənt] ADJ (urgent; met aandrang)

dringend

dringend

dringend

dringlich

de meest dringende dingen

das Dringendste

dringende redenen

zwingende Gründe pl

ik moet u dringend spreken

ich muss Sie dringend sprechen

om·lig·gend [ɔmlɪɣənt] ADJ

omliggend

umliegend

omliggend

benachbart

omliggend

Nachbar-

de omliggende dorpen

die umliegenden Dörfer

de omliggende dorpen

die Nachbardörfer

om·rin·gend [ɔmrɪŋənt] ADJ

omringend

umliegend

de omringende gemeenten

die umliegenden Gemeinden

de omringende gemeenten

die Gemeinden im Umkreis

de omringende gemeenten

die Nachbargemeinden

on·deu·gend <ondeugende, ondeugender, ondeugendst> [ɔndøɣənt] ADJ

1. ondeugend (brutaal, stout):

ondeugend

frech

ondeugend

ungezogen

2. ondeugend:

ondeugend (guitig)

schelmisch

ondeugend (guitig)

schalkhaft

ondeugend (guitig)

spitzbübisch

ondeugend (kleding)

frech

ondeugend (kleding)

kess

3. ondeugend (pikant):

ondeugend

pikant

ondeugend

frivol

ver·mo·gend <vermogende, vermogender, vermogendst> [vərmoɣənt] ADJ

1. vermogend (rijk):

vermogend

vermögend

vermogend

wohlhabend

2. vermogend (invloedrijk):

vermogend

einflussreich

eerst·vol·gend [erstfɔlɣənt] ADJ

eerstvolgend

nächste(r, s)

eerstvolgend

(nächst)folgende(r, s)