Dutch » German

Translations for „genoegen“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

ge·noe·gen <genoegen|s> [ɣənuɣə(n)] N nt

1. genoegen (voldoening):

genoegen
genoegen nemen met iets (met instemming)

2. genoegen (plezier):

genoegen
Vergnügen nt meist sing
genoegen
Freude f
iem een genoegen doen
het doet mij genoegen
met wie heb ik het genoegen?
met genoegen
genoegen in iets scheppen
het was mij een waar genoegen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski