Translations for „größeren“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

groe·pe·ren¹ <groepeerde, h. gegroepeerd> [ɣruperə(n)] VB trans (rangschikken)

groeperen

gruppieren

groeperen

(an)ordnen

groeperen

zusammenstellen

anders groeperen

umgruppieren

de cijfers groeperen

die Zahlen frisieren inf

dres·se·ren <dresseerde, h. gedresseerd> [drɛserə(n)] VB trans

dresseren

dressieren

adres·se·ren² <adresseerde, h. geadresseerd> [adrɛserə(n)] VB intr (een rekest indienen)

adresseren

eine Eingabe machen

gros·sier <grossier|s> [ɣrɔsir] N m

grossier

Großhändler m

grossier

Großkaufmann m

grossier

Grossist m spec

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] VB trans

masseren

massieren

pas·se·ren² <passeerde, i. gepasseerd> [pɑserə(n)] VB intr (voorvallen)

passeren

passieren

passeren

geschehen

dat mag ik niet laten passeren

das darf ich nicht geschehen [o. durchgehen] lassen

klas·se·ren² <klasseerde, h. geklasseerd> [klɑserə(n)] VB trans (in een klasse onderbrengen)

klasseren

klassifizieren

klasseren

einordnen

bles·se·ren <blesseerde, h. geblesseerd> [blɛserə(n)] VB trans

blesseren

verletzen

blesseren

verwunden

mous·se·ren <mousseerde, h. gemousseerd> [muserə(n)] VB intr

mousseren

schäumen

de mousserende wijn

der Schaumwein

fri·se·ren <friseerde, h. gefriseerd> [frizerə(n)] VB trans

friseren

krausen

friseren (licht)

kräuseln

in·cas·se·ren <incasseerde, h. geïncasseerd> [ɪŋkɑserə(n)] VB trans

1. incasseren:

incasseren (innen)

(ein)kassieren

incasseren (invorderen)

einziehen

2. incasseren (opvangen):

incasseren

kassieren

incasseren

einstecken

incasseren

hinnehmen

enkele klappen incasseren

ein paar Schläge kassieren

een nederlaag moeten incasseren

eine Niederlage hinnehmen müssen

re·gis·se·ren <regisseerde, h. geregisseerd> [reɣiserə(n)] VB trans

regisseren

Regie führen

regisseren (ruimer)

inszenieren

hij regisseert nu zijn tweede film

er dreht jetzt seinen zweiten Film

dit televisiestuk regisseert zij

bei diesem Fernsehspiel führt sie Regie

in·te·res·se·ren¹ <interesseerde zich, h. zich geïnteresseerd> [ɪntərɛserə(n)] VB wk ww

interesseren zich interesseren (belangstelling tonen voor):

interesseren

sich interessieren für +acc

amu·se·ren² <amuseerde, h. geamuseerd> [amyzerə(n)] VB trans (vermaken)

amuseren

amüsieren

amuseren

unterhalten

pul·se·ren <pulseerde, h. gepulseerd> [pʏlserə(n)] VB intr

pulseren

pulsieren

cen·se·ren <censeerde, h. gecenseerd> [sɛnserə(n)] VB trans

censeren

zensieren

pant·se·ren <pantserde, h. gepantserd> [pɑntsərə(n)] VB trans

pantseren

panzern

ad·vi·se·ren <adviseerde, h. geadviseerd> [ɑtfizerə(n)] VB trans

1. adviseren:

adviseren ((iets) als advies geven)

beraten

adviseren ((iets) als advies geven)

raten zu

adviseren (aanbevelen)

empfehlen

de arts adviseerde een nieuwe behandeling

der Arzt riet zu einer neuen Behandlung

ik zou u adviseren dat niet te doen

ich würde Ihnen nicht dazu raten

een adviserende functie/stem

eine beratende Tätigkeit/Stimme

2. adviseren econ.:

adviseren

avisieren

boet·se·ren <boetseerde, h. geboetseerd> [butserə(n)] VB trans

1. boetseren (vormen uit kneedbaar materiaal):

boetseren

plastizieren

boetseren

modellieren

2. boetseren fig:

boetseren

die richtige Form geben

boetseren

in die richtige Form bringen

de·clas·se·ren <declasseerde, h. gedeclasseerd> [deklɑserə(n)] VB trans

declasseren

deklassieren