Dutch » German

ver·drin·gen1 <verdrong, h. verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VB trans ook psych.

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VB trans

over·sprin·gen2 <sprong over, i. overgesprongen> [ovərsprɪŋə(n)] VB intr

1. overspringen (over iets heen springen):

2. overspringen (van het ene op het andere springen):

3. overspringen (gevels):

te·rug·drin·gen <drong terug, h. teruggedrongen> [tərʏɣdrɪŋə(n)] VB trans

ˈver·sprin·gen2 <versprong, i. versprongen> [vɛrsprɪŋə(n)] VB intr geen pl

Thü·rin·gen [tyːrɪŋən] N nt geen pl

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] VB intr

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

af·sprin·gen <sprong af, i. afgesprongen> [ɑfsprɪŋə(n)] VB intr

2. afspringen (wegspringen):

4. afspringen (plotseling loslaten):

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] N nt geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski