Translations for „onvolledige“ in the Dutch » German Dictionary

on·vol·le·dig [ɔnvɔledəx] ADJ

onvolledig

unvollständig

onvolledig (vol leemten)

lückenhaft

een onvolledig gebit

ein lückenhaftes Gebiss

een onvolledig gezin

eine Familie, in der ein Elternteil fehlt

vol·le·dig <volledige, vollediger, volledigst> [vɔledəx] ADJ

1. volledig:

volledig (compleet)

vollständig

volledig (absoluut compleet)

lückenlos

een volledige bekentenis afleggen

ein umfassendes [o. vollständiges] Geständis ablegen

de volledige naam

der volle Name

volledige overeenstemming

volle Übereinstimmung f

2. volledig (alle beschikbare tijd, ruimte vullend):

volledig

völlig

volledig

voll-

een volledige (dienst)betrekking

eine Ganztagsstelle

3. volledig (volkomen):

volledig

völlig

volledig

vollkommen

on·vol·waar·dig [ɔnvɔlwardəx] ADJ

1. onvolwaardig (niet de volle waarde hebbend):

onvolwaardig

nicht vollwertig

2. onvolwaardig:

onvolwaardig (personen)

behindert

onvolwaardig (arbeid)

erwerbsbeschränkt

onvolwaardige arbeidskrachten

erwerbsbeschränkte Arbeitskräfte pl

vol·le·dig·heid [vɔledəxhɛit] N f geen pl

volledigheid

Vollständigkeit f

geen aanspraak (kunnen) maken op volledigheid

keine Vollständigkeit beanspruchen (können)

on·vol·daan [ɔnvɔldan] ADJ

1. onvoldaan (onbetaald):

onvoldaan

unbeglichen

onvoldaan

unbezahlt

2. onvoldaan:

onvoldaan (onbevredigd)

unzufrieden

onvoldaan (onbevredigd)

unbefriedigt

onvoldaan (geest)

unerfüllt

een onvoldane blik

ein enttäuschter Blick

on·vol·tooid [ɔnvɔltojt] ADJ

onvoltooid

unvollendet

onvoltooid (nog niet af)

unfertig

het onvoltooid deelwoord

das erste Partizip

het onvoltooid deelwoord

das Präsenspartizip

de onvoltooid verleden tijd

das Präteritum

de onvoltooid verleden tijd

das Imperfekt

de onvoltooid toekomende tijd

das Futur I

de onvoltooid tegenwoordige tijd

das Präsens

de onvoltooid tegenwoordige tijd

die Gegenwartsform

on·vol·doen·de¹ [ɔnvɔldundə] ADJ

onvoldoende

ungenügend

onvoldoende

unzureichend

onvoldoende

unzulänglich

hij kreeg een onvoldoende cijfer voor Duits

in Deutsch bekam er die Note ‘mangelhaft’ [o. ‘ungenügend’]

onvoldoende voorbereid

ungenügend vorbereitet

on·voor·de·lig [ɔnvordeləx] ADJ

onvoordelig

unvorteilhaft

even·re·di·ge <evenredige|n> [evə(n)redəɣə] N f

evenredige

Proportionale f