Translations for „zeven“ in the Dutch » German Dictionary

ze·ven¹ <zeven|s> [zevə(n)] N f

1. zeven (getal):

zeven

Sieben f

2. zeven (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

zeven

≈ Drei f

een zeven voor Nederlands hebben

eine Drei in Niederländisch haben

ze·ven² <zeefde, h. gezeefd> [zevə(n)] VB trans

zeven

sieben

zeven (vloeistof)

(durch)seihen

zeven (vloeistof)

(ab)seihen

de kwark zeven

den Quark passieren

melk zeven

Milch abseihen

de klontjes uit het meel zeven

die Klümpchen aus dem Mehl sieben

ze·ven³ [zevə(n)] NUM

zeven

sieben

zijn das hing op half zeven fig

seine Krawatte hing auf halb acht

met ons, z'n zevenen

zu siebt

na/tegen zevenen

nach/gegen sieben (Uhr)

ze·ven⁴ [zevə(n)] NUM

zeven

siebte(r, s)

zeven april

der siebte April

hoofdstuk zeven

siebtes Kapitel

hoofdstuk zeven

Kapitel sieben

Usage examples with zeven

melk zeven

Milch abseihen

zeven april

der siebte April

hoofdstuk zeven

siebtes Kapitel

de kwark zeven

den Quark passieren

tien voor zeven

zehn vor sieben

een zeven voor Nederlands hebben

eine Drei in Niederländisch haben

zeven minus drie is vier

sieben minus drei ist vier

tien min drie is zeven

zehn minus drei ist sieben

in geen zeven sloten tegelijk lopen fig

auf eigenen Füßen [o. Beinen] stehen

dat is een mijl op zeven fig

das ist sehr umständlich

de klontjes uit het meel zeven

die Klümpchen aus dem Mehl sieben

het ebt morgen om half zeven

morgen um halb sieben ist Ebbe

zijn das hing op half zeven fig

seine Krawatte hing auf halb acht

behalve de voorzitter zijn er zeven leden

neben dem Vorsitzenden gibt es sieben Mitglieder

met deze erbij zijn het er zeven

mit diesem sind es sieben