German » Dutch

German)

ˈab·ra·ten: transitive verb
ˈab·tö·ten: transitive verb
ˈfas·ten: intransitive verb
ˈras·ten: intransitive verb
ˈFas·ten: noun
ˈhas·ten: intransitive verb
ˈKas·ten: noun
ˈlas·ten: intransitive verb
ˈtas·ten: intransitive verb
ˈtoas·ten: intransitive verb
ˈbas·teln: transitive verb
ˈab·ar·bei·ten: transitive verb
ˈab·ar·tig: adjective and adverb
ˈmäs·ten: transitive verb
ˈab·bau·en: intransitive verb
ˈtes·ten: transitive verb
ˈOs·ten: noun
ˈhus·ten: transitive verb
ˈHus·ten: noun

You are viewing results spelled similarly: basteln , toasten , tasten , lasten , Kasten , hasten , Fasten , rasten , fasten , abtöten , abraten , abarbeiten , Husten , husten , Osten , testen , abbauen , mästen and abartig

ˈab·ra·ten¹ VB trans irreg

abraten

afraden

abraten

ontraden

ˈab·tö·ten VB trans (zum Erlöschen, zum Absterben bringen)

abtöten

doden

ˈfas·ten [ˈfastn̩] VB intr

fasten

vasten

ˈras·ten [ˈrastn̩] VB intr

rasten

een pauze maken

rasten

pauzeren

rasten

rusten

wer rastet, der rostet prov

rust roest

ˈFas·ten [ˈfastn̩] N pl

1. Fasten REL:

Fasten

vasten(tijd)

2. Fasten REL:

Fasten

vasten

ˈhas·ten [ˈhastn̩] VB intr liter

hasten

(zich) haasten

hasten

gehaast iets doen

ˈKas·ten <Kastens, Kästen[o. Kasten] > [ˈkastn̩] N m

1. Kasten (kantiger Behälter):

Kasten

bak(je)

Kasten

(vierkante) doos

Kasten

kist(je)

Kasten

cassette

2. Kasten (offene Kiste, für Flaschen):

Kasten

krat nt

3. Kasten (Schutzkoffer, z. B. für eine Geige):

Kasten

kas

Kasten

kast

Kasten

kist

4. Kasten (Schaukasten):

Kasten

uitstalkast

Kasten

uithangkast

Kasten

kastje nt

kast

Kasten

lelijk, groot bouwsel nt

8. Kasten inf (Flimmerkiste):

Kasten

kijkkast

Kasten

buis

9. Kasten ARCHIT:

Kasten (Handwerk) (Schrank)

kas(t)

10. Kasten MIL (Kittchen):

Kasten

bak

Kasten

arrest nt

11. Kasten SPORTS (Tor):

Kasten

doel nt

Kasten

goal

nicht viel auf dem Kasten haben

niet van de slimsten zijn

nicht viel auf dem Kasten haben

niet veel in zijn mars hebben

etw [o. viel] auf dem Kasten haben

niet op zijn achterhoofd gevallen zijn

er hat nicht alle im Kasten

hij is niet goed snik

ˈlas·ten [ˈlastn̩] VB intr

lasten

(zwaar) drukken

lasten

belasten

auf dem Haus lastet eine hohe Hypothek

het huis is met een hoge hypotheek belast [o. bezwaard]

die Schuld/Verantwortung lastet auf ihm

de schuld/verantwoordelijkheid drukt op hem [o. drukt zwaar op zijn schouders]

ˈtas·ten¹ [ˈtastn̩] VB intr

1. tasten (erfühlen):

tasten

tasten

durch Tasten

op de tast

2. tasten spec (auf die Tasten drücken):

tasten

(op de toetsen) drukken

ˈtoas·ten¹ [ˈtoːstn̩] VB intr (zuprosten)

toasten

toosten

toasten

een toost uitbrengen

ˈbas·teln¹ [ˈbastl̩n] VB trans

basteln

knutselen

ˈab·ar·bei·ten¹ VB trans

1. abarbeiten (der Reihe nach erledigen):

abarbeiten

afwerken

abarbeiten

afmaken

2. abarbeiten (durch Arbeit tilgen):

abarbeiten

wegwerken

abarbeiten

verwijderen

ˈab·ar·tig ADJ

abartig (abnorm)

afwijkend

abartig inf (verrückt, pervers a.)

abnormaal

abartig inf (verrückt, pervers a.)

pervers

ˈmäs·ten [ˈmɛstn̩] VB trans

mästen

(vet) mesten

ˈab·bau·en¹ VB intr (abnehmen, zurück gehen)

abbauen

verzwakken

abbauen

achteruitgaan

abbauen

(in kwaliteit) verminderen

ˈtes·ten [ˈtɛstn̩] VB trans

testen

testen

testen

toetsen

ˈOs·ten <Ostens> [ˈɔstn̩, ˈoːstn̩] N m kein pl

1. Osten (Himmelsrichtung):

Osten

oost(en) nt

2. Osten (östliche Gegend):

Osten

Oosten

der Ferne Osten

het Verre Oosten

der Nahe Osten

het Nabije Oosten

3. Osten inf (die frühere DDR):

Osten

de voormalige DDR

4. Osten inf (die früheren Ostblockstaaten):

Osten

de voormalige Oostbloklanden

ˈhus·ten² [ˈhuːstn̩] VB trans

husten

(op)hoesten

ich werde dir eins [o. (et)was]husten! inf

je kunt me wat!

ich werde dir eins [o. (et)was]husten! inf

je kunt me nog meer vertellen!

ˈHus·ten <Hustens> [ˈhuːstn̩] N m kein pl

Husten

hoest

Browse the dictionary

German

ich	rate	ab
du	rätst	ab
er/sie/es	rät	ab
wir	raten	ab
ihr	ratet	ab
sie	raten	ab

Translations for „abasten“ in the German » Dutch Dictionary (Go to Dutch » German)

ˈab·ra·ten1 VB trans irreg

ˈab·tö·ten VB trans (zum Erlöschen, zum Absterben bringen)

ˈfas·ten [ˈfastn̩] VB intr

ˈras·ten [ˈrastn̩] VB intr

ˈFas·ten [ˈfastn̩] N pl

1. Fasten REL:

2. Fasten REL:

ˈhas·ten [ˈhastn̩] VB intr liter

ˈKas·ten <Kastens, Kästen[o. Kasten] > [ˈkastn̩] N m

1. Kasten (kantiger Behälter):

2. Kasten (offene Kiste, für Flaschen):

3. Kasten (Schutzkoffer, z. B. für eine Geige):

4. Kasten (Schaukasten):

5. Kasten (Frachtbehälter):

6. Kasten inf (Briefkasten):

7. Kasten pej (hässliches Gebäude):

8. Kasten inf (Flimmerkiste):

9. Kasten ARCHIT:

10. Kasten MIL (Kittchen):

11. Kasten SPORTS (Tor):

ˈlas·ten [ˈlastn̩] VB intr

ˈtas·ten1 [ˈtastn̩] VB intr

1. tasten (erfühlen):

2. tasten spec (auf die Tasten drücken):

ˈtoas·ten1 [ˈtoːstn̩] VB intr (zuprosten)

ˈbas·teln1 [ˈbastl̩n] VB trans

ˈab·ar·bei·ten1 VB trans

1. abarbeiten (der Reihe nach erledigen):

2. abarbeiten (durch Arbeit tilgen):

ˈab·ar·tig ADJ

ˈmäs·ten [ˈmɛstn̩] VB trans

ˈab·bau·en1 VB intr (abnehmen, zurück gehen)

ˈtes·ten [ˈtɛstn̩] VB trans

ˈOs·ten <Ostens> [ˈɔstn̩, ˈoːstn̩] N m kein pl

1. Osten (Himmelsrichtung):

2. Osten (östliche Gegend):

3. Osten inf (die frühere DDR):

4. Osten inf (die früheren Ostblockstaaten):

ˈhus·ten2 [ˈhuːstn̩] VB trans

ˈHus·ten <Hustens> [ˈhuːstn̩] N m kein pl

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

ˈab·ra·ten¹ VB trans irreg

ˈtas·ten¹ [ˈtastn̩] VB intr

ˈtoas·ten¹ [ˈtoːstn̩] VB intr (zuprosten)

ˈbas·teln¹ [ˈbastl̩n] VB trans

ˈab·ar·bei·ten¹ VB trans

ˈab·bau·en¹ VB intr (abnehmen, zurück gehen)

ˈhus·ten² [ˈhuːstn̩] VB trans