Translations for „akick“ in the German » Dutch Dictionary

Blick <Blick(e)s, Blicke> [blɪk] N m

Blick

blik m of nt

Blick (Aussicht)

uitzicht nt

auf den ersten Blick

op het eerste gezicht

ich lenkte [o. zog] alle Blicke auf mich

ik trok aller aandacht

das eigentliche Ziel gerät dabei leicht aus dem Blick

het eigenlijke doel wordt daarbij gemakkelijk uit het oog verloren

der böse Blick fig

het boze oog

(k)einen Blick für etw haben

(geen) oog voor iets hebben

(k)einen Blick für etw haben

(geen) kijk op iets hebben

mit einem Blick

in [o. met] één oogopslag

mit sicherem Blick

met een geoefend oog

jdm den Blick schärfen

iem scherper [o. duidelijker] doen zien

jdm keinen Blick schenken

iem geen blik gunnen [o. niet bekijken]

Knick <Knick(e)s, Knicke> [knɪk] N m

1. Knick (abknickende Stelle):

Knick

knak

Knick

knik

Knick

barst

einen Knick in der Linse haben inf hum

scheel zien

einen Knick in der Linse haben inf hum

verkeerd kijken

einen Knick in der Linse haben inf hum

niet goed (kunnen) onderscheiden

einen Knick in der Optik haben inf hum

scheel zien

einen Knick in der Optik haben inf hum

verkeerd kijken

einen Knick in der Optik haben inf hum

niet goed (kunnen) onderscheiden

2. Knick (plötzliche Richtungsänderung):

Knick

knik

Knick

hoek

3. Knick (Wegbiegung):

Knick

buiging

Knick

bocht

4. Knick:

Knick (z. B. im Papier)

kreuk

Knick (an einem Ei)

kneus

Trick <Tricks, Tricks> [trɪk] N m inf (Kunstgriff, Täuschungsmanöver)

Trick

truc

Trick

foefje nt

Trick

handigheid(je)

Trick

slimmigheidje nt

Kick <Kick(s), Kicks> [kɪk] N m

1. Kick:

Kick

kick

Kick

oppepper

2. Kick SPORTS:

Kick

kick

Kick

trap

Kick

uittrap