German » Dutch

Translations for „inertie“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Show summary of all matches

Ener·ˈgie: noun
Par·ˈtie: noun
ˈBe·stie: noun
in·ˈtim: adjective and adverb
ˈin·ak·tiv: adjective and adverb
ˈfer·tig: adjective and adverb

You are viewing results spelled similarly: Energie , fertig , inaktiv , intim , Bestie and Partie

Ener·ˈgie <Energie, Energien> [enɛrˈgiː, -ˈgiːən] N f

Energie sparende Geräte/Maßnahmen

energiezuinige apparaten/energiebesparende maatregelen

Par·ˈtie <Partie, Partien> [parˈtiː, parˈtiːən] N f

1. Partie (Posten, Köperbereich):

deel nt

gedeelte nt

die schönsten Partien des Parks

de mooiste gedeelten [o. partijen] van het park

2. Partie SPORTS:

spel nt

potje nt

3. Partie (Menge):

4. Partie (Partner):

eine gute Partie machen

een goed huwelijk doen

5. Partie MUS (Rolle, Stimme):

rol

stem

die Partie des Othello

de rol [o. partij] van Othello

6. Partie veraltet (Ausflug):

tocht

mit von der Partie sein

(ook) van de partij zijn

mit von der Partie sein

ˈBe·stie <Bestie, Bestien> [ˈbɛsti̯ə] N f

beest nt

in·ˈtim [ɪnˈtiːm] ADJ

1. intim (innig, persönlich):

eine intime Feier

een feestje in intieme kring

2. intim (sexuell liiert):

mit jdm intim sein

geslachtsverkeer met iem hebben

ˈin·ak·tiv ADJ

1. inaktiv (nicht aktiv):

eine inaktive Tuberkulose MED

een niet-acute tuberculose

2. inaktiv (außer Dienst):

ˈfer·tig¹ [ˈfɛrtɪç] ADJ

1. fertig:

klaar

fertig (bereit)

sich fertig machen für etw [o. zu etw] inf

zich klaarmaken voor iets

etw fertig machen inf

iets klaarmaken [o. gereedmaken] [o. afmaken]

mit jdm fertig sein inf

met iem niets meer (willen) te maken hebben

mit jdm fertig werden inf

iem kleinkrijgen [o. onder de knie krijgen]

mit einem Problem fertig werden

een probleem oplossen

mit einem Erlebnis fertig werden

een belevenis verwerken

schnell fertig sein mit seinen Antworten

niet om een antwoord verlegen zijn

die Koffer fertig packen

de koffers klaarmaken

fix und fertig

fix und fertig

bekaf

fix und fertig

fix und fertig

fertig zur Abfahrt/zum Abfahren

klaar voor vertrek/om te vertrekken

2. fertig (abgeschlossen):

rijp

3. fertig inf (erschöpft):

aan het eind van zijn krachten

mit den Nerven fertig sein

een zenuwinzinking nabij zijn

fertig sein

fertig sein

geruïneerd zijn

Browse the dictionary

German

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski