Translations for „verschaffing“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ver·ˈschaf·fen VB trans irreg

verschaffen (beschaffen)

verschaffen

verschaffen (vermitteln)

bezorgen

verschaffen (vermitteln)

zorgen voor

was verschafft mir die Ehre?

wat verschaft mij de eer?

sich dat Geltung verschaffen

zich doen gelden

sich dat Respekt verschaffen

respect afdwingen

ver·ˈscha·len [fɛɐ̯ˈʃaːlən] VB trans

1. verschalen:

verschalen

betimmeren

verschalen

beschieten

2. verschalen:

verschalen

bekisten

ver·ˈschan·zen² VB refl

1. verschanzen MIL (sich verschanzen):

verschanzen

zich verschansen

2. verschanzen fig (Schutz suchen):

verschanzen

zich verschansen

ver·ˈschär·fen¹ VB trans (rigoroser machen)

verschärfen

verscherpen

verschärfen

verhogen

verschärfen

versterken

das Tempo verschärfen

het tempo versnellen [o. verhogen]

ver·ˈschar·ren VB trans

verscharren

in [o. onder] de grond stoppen

verscharren

begraven

ver·ˈschan·deln [-ˈʃandl̩n] VB trans inf

verschandeln (verunstalten)

ontsieren

verschandeln (ruinieren)

mismaken

ver·ˈschät·zen² VB refl

verschätzen

verkeerd schatten [o. taxeren]

ver·ˈschau·keln VB trans inf

verschaukeln

beetnemen

ver·ˈscha·chern [fɛɐ̯ˈʃaçɐn] VB trans inf

verschachern

versjacheren

ver·ˈschlin·gen VB trans irreg

1. verschlingen:

verschlingen

ineenstrengelen

verschlingen

verstrengelen

verschlingen

door elkaar slingeren

verschlungene Wege

kronkelwegen [o. kronkelpaden]

2. verschlingen:

verschlingen

verslinden

verschlingen

verzwelgen

ver·ˈscho·nen VB trans

verschonen

ontzien

verschonen

sparen

verschone mich mit deinem Geschwätz!

bespaar me je praatjes [o. gezwets] !

ver·ˈschu·len VB trans

1. verschulen (von Pflanzen):

verschulen

verspenen

2. verschulen pej:

verschulen

schools(er) maken

ver·ˈschei·den VB intr irreg liter

verscheiden

overlijden

verscheiden

ontslapen

ver·ˈschen·ken VB trans (ungenutzt lassen, schenken)

verschenken

weggeven

verschenken

schenken

ver·ˈscher·zen VB trans

verscherzen

verspelen

verscherzen

kwijtraken

ver·ˈschi·cken VB trans

1. verschicken (versenden):

verschicken

versturen

verschicken

verzenden

2. verschicken MED (zur Kur schicken):

verschicken

sturen

verschicken

laten gaan

ver·ˈschie·ben¹ VB trans irreg

1. verschieben (verrutschen):

verschieben

verschuiven

das verschiebt das Bild fig

dat verandert het beeld

2. verschieben (später stattfinden):

verschieben

uitstellen

verschieben

opschorten

etw auf unbestimmte Zeit verschieben

iets voor onbepaalde tijd uitstellen

3. verschieben inf (heimlich verkaufen, verhandeln):

verschieben

clandestien [o. zwart] zwart verhandelen [o. verkopen]

Devisen ins Ausland/über die Grenze verschieben

deviezen naar het buitenland/over de grens smokkelen

was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen prov

laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaan

ver·ˈschach·telt [fɛɐ̯ˈʃaxtl̩t] ADJ

1. verschachtelt (konstruiert):

verschachtelt

in elkaar geschoven

ein kunstvoll verschachtelter Satz

een kunstig geconstrueerde zin [o. periode]

2. verschachtelt fig (kompliziert):

verschachtelt

gecompliceerd

ver·ˈschämt [fɛɐ̯ˈʃɛːmt] ADJ

1. verschämt:

verschämt

beschaamd

2. verschämt:

verschämt

bedeesd

verschämt

schuchter

Ver·ˈschlag <Verschlag(e)s, Verschläge> N m

1. Verschlag:

Verschlag

afgeschoten ruimte [o. kamertjent ] [o. hoknt ]

2. Verschlag:

Verschlag

schuurtje nt

Verschlag

schot