Translations for „vocatief“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈForm·tief N nt SPORTS

Formtief

dieptepunt nt qua vorm [o. conditie]

ˈpo·ren·tief ADJ

porentief

tot diep in de poriën

Re·ˈkord·tief N nt

Rekordtief

recorddieptepunt nt

ˈun·tief ADJ

untief

ondiep

schief [ʃiːf] ADJ

1. schief (schräg):

schief

scheef

schief

schuin

schief

hellend

schief

krom

Absätze/Schuhe schief laufen

hakken/schoenen scheeflopen

2. schief (verkehrt):

schief

scheef

schief

verkeerd

schief

onjuist

bei ihnen hängt der Haussegen schief

bij hen thuis is er onenigheid [o. ruzie]

in ein schiefes Licht geraten

in een ongunstig daglicht komen te staan [o. te verkeren]

schlief [ʃliːf] VB

schlief 3. pers sing imp von schlafen¹, schlafen², schlafen³

See also schlafen , schlafen , schlafen

ˈschla·fen³ <schläft, schlief, geschlafen> [ˈʃlaːfn̩] VB impers

hier schläft es sich gut

hier kan men [o. kun je] goed slapen

ˈschla·fen² <schläft, schlief, geschlafen> [ˈʃlaːfn̩] VB intr

schlafen

slapen

bis weit in den Tag hinein schlafen

een gat in de dag slapen

schlaf gut [o. schön ]!

welterusten!

etw lässt mich nicht schlafen

iets houdt me uit mijn slaap

mit offenen Augen schlafen (unaufmerksam sein)

zijn ogen in zijn zak hebben

mit offenen Augen schlafen (unaufmerksam sein)

lodderogen

ein Kind schlafen schicken

een kind naar bed sturen

sich schlafend stellen

zich slapende houden

wer schläft, sündigt nicht prov

wie slaapt, zondigt niet

ˈschla·fen¹ <schläft, schlief, geschlafen> [ˈʃlaːfn̩] VB trans

schlafen

slapen

den Schlaf des Gerechten schlafen

de slaap des rechtvaardigen slapen