Dutch » German

mis·stap·pen <stapte mis, h./i. misgestapt> [mɪstɑpə(n)] VB intr

uit·stap·pen <stapte uit, i. uitgestapt> [œytstɑpə(n)] VB intr

in·stap·pen <stapte in, i. ingestapt> [ɪnstɑpə(n)] VB intr

2. instappen (binnenstappen):

(ein)treten in +acc

op·stap·pen <stapte op, i. opgestapt> [ɔpstɑpə(n)] VB intr

3. opstappen (stappend omhoog gaan):

4. opstappen inf (ontslag nemen):

uit·stap·je <uitstapje|s> [œytstɑpjə] N nt

aan·stap·pen <stapte aan, h./i. aangestapt> [anstɑpə(n)] VB intr

1. aanstappen (sneller voortstappen):

ver·stap·pen <verstapte zich, h. zich verstapt> [vərstɑpə(n)] VB wk ww

verstappen zich verstappen:


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski