Dutch » German

ver·ven <verfde, h. geverfd> [vɛrvə(n)] VB trans

1. verven (schilderen):

malen inf

2. verven (met kleurstof bewerken):

ve·ren1 [verə(n)] ADJ attr

ver·band <verband|en> [vərbɑnt] N nt

3. verband (betrekking, contact):

Rahmen m

4. verband (verbintenis):

ver·bond1 <verbond|en> [vərbɔnt] N nt

2. verbond (vereniging):

Bund m

4. verbond (vereniging van politieke machten):

Bund m

ver·eren <vereerde, h. vereerd> [vərerə(n)] VB trans

1. vereren (aanbidden):

ver·enen <vereende, h. vereend> [vərenə(n)] VB trans

ver·doen <verdeed, h. verdaan> [vərdun] VB trans

ver·ver <verver|s> [vɛrvər] N m

ver·der1 [vɛrdər] ADJ

2. verder (nader):

3. verder (overig):

ver·baal1 <ver|balen> [vɛrbal] N nt (proces-verbaal)

ver·bood VB

verbood 3. pers sing imp van verbieden

See also verbieden

ver·borg VB

verborg 3. pers sing imp van verbergen

See also verbergen

ver·ber·gen <verborg, h. verborgen> [vərbɛrɣə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski