Dutch » German

ver·gun·nen <vergunde, h. vergund> [vərɣʏnə(n)] VB trans

ver·ge·noe·gen <vergenoegde, h. vergenoegd> [vɛrɣənuɣə(n)] VB trans

2. vergenoegen (genoegen doen):

ver·gif·ti·gen <vergiftigde, h. vergiftigd> [vərɣɪftəɣə(n)] VB trans

ver·han·gen1 <verhing zich, h. zich verhangen> [vərhɑŋə(n)] VB wk ww

verhangen zich verhangen (zich ophangen):

ver·jon·gen1 <verjongde, h. verjongd> [vərjɔŋə(n)] VB trans (jonger maken)

ver·len·gen <verlengde, h. verlengd> [vərlɛŋə(n)] VB trans

ver·van·gen <verving, h. vervangen> [vərvɑŋə(n)] VB trans

2. vervangen (de plaats laten innemen van):

ver·men·gen1 <vermengde, h. vermengd> [vərmɛŋə(n)] VB trans (samenmengen)

ver·zen·gen1 <verzengde, h. verzengd> [vərzɛŋə(n)] VB trans (door zengen beschadigen)

ver·drin·gen2 <verdrong zich, h. zich verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VB wk ww

verdringen zich verdringen (elkaar van de plaats dringen):

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VB trans

ver·ˈsprin·gen1 <versprong, i. versprongen> [vərsprɪŋə(n)] VB intr

1. verspringen (springend van plaats veranderen):

2. verspringen (op een andere dag vallen):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski