Translations for „dritte“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

drift <drift|en> [drɪft] N f

1. drift (opwelling van woede):

drift

Wutanfall m

drift

Wut f

rood van drift

rot vor Wut

2. drift:

drift (neiging, begeerte)

Trieb m

drift (hartstocht)

Leidenschaft f

zijn driften beteugelen

seine Triebe zügeln

3. drift psych.:

drift

Trieb m

drift

Drang m

4. drift (het drijven):

drift

Drift f

drift

Trift f

een schip op drift

ein driftendes Schiff

het ijs is op drift geraakt

das Eis ist ins Treiben gekommen

5. drift:

drift (stroming: vloeistoffen)

Drift f

drift (stroming: lucht)

Strömung f

6. drift scheepv. (afwijking van de koers):

drift

Abdrift f

op drift zijn

abtreiben

drive <drive|s> [drɑjf] N m

1. drive SPORTS (slag):

drive

Drive m

2. drive (bridgewedstrijd):

drive

Turnier nt

3. drive comput.:

drive

Laufwerk nt

hit·te [hɪtə] N f geen pl

hitte

Hitze f

puffen van de hitte

unter der Hitze stöhnen

van de hitte doodgaan

vor Hitze umkommen

quit·te [kit] ADJ

quitte

quitt

quitte of dubbel spelen fig

alles aufs Spiel setzen

quitte spelen

unterm Strich bei null rauskommen

wij zijn [o. staan ] quitte ook fig

wir sind quitt

druk·te <drukte|s> [drʏktə] N f

1. drukte:

drukte (veel bezigheden)

Betrieb m

drukte (in zaak, bedrijf e.d.)

Hochbetrieb m

door de drukte heb ik de bestelling vergeten (door het vele werk)

über der vielen Arbeit habe ich die Bestellung vergessen

door de drukte heb ik de bestelling vergeten (in de gejaagdheid)

in der Hektik habe ich die Bestellung vergessen

2. drukte:

drukte (leven, vertier: dicht op elkaar)

Gedränge nt

drukte (leven, vertier: veel mensen)

Betrieb m

drukte (leven, vertier: het in de weer zijn)

Geschäftigkeit f

drukte (verkeer)

Betrieb m

drukte (verkeer)

starke(r) Verkehr m

bij de opening heerste een enorme drukte

der Andrang bei der Eröffnung war enorm

in de drukte is hem zijn horloge gerold

im Gedränge hat ihm jd die Uhr gestohlen

3. drukte (veel ophef):

drukte

Umstände pl

drukte (van iets) maken

viel Aufhebens von etw machen

veel drukte om niets

viel Lärm um nichts

4. drukte (omslag, omhaal):

drukte

Aufwand m

de voorbereiding brengt veel drukte mee

die Vorbereitung ist sehr aufwendig

drie¹ <drie|ën> [dri] N f

1. drie (getal):

drie

Drei f

2. drie (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

drie

≈ Fünf f

een drie voor Latijn hebben

≈ eine Fünf in Latein haben

drie·tal <drietal|len> [dritɑl] N nt

1. drietal (aantal van drie):

drietal

Drei f

drietal

Dreiheit f

een drietal mannen

drei Männer

2. drietal (lijst van drie namen):

drietal

Kandidatenliste f mit drei Namen

drif·tig <driftige, driftiger, driftigst> [drɪftəx] ADJ

1. driftig (waaruit woede spreekt):

driftig

wütend

driftig

zornig

iem driftig maken

jdn in Wut versetzen

2. driftig (opvliegend):

driftig

jähzornig

driftig

hitzköpfig

driftig van aard zijn

ein hitziges Temperament haben

3. driftig (heftig):

driftig

heftig

hij stond driftig te gebaren

er stand da und gestikulierte erregt

4. driftig (haastig):

driftig

stürmisch

driftig

hastig

met driftige passen

mit hastigen Schritten

drij·ven¹ <dreef, h./i. gedreven> [drɛivə(n)] VB intr

1. drijven:

drijven (aan de oppervlakte blijven)

schwimmen

drijven (op het water in de stroming)

treiben

het wrakhout is naar de kust gedreven

das Treibholz ist an die Küste geschwemmt worden

hout drijft op water

Holz schwimmt auf dem Wasser

de zaak drijft op hem fig

er ist die treibende Kraft des Unternehmens

2. drijven (zweven):

drijven

treiben

drijven

segeln

3. drijven:

drijven (doornat zijn)

(völlig) durchnässt sein

drijven (onder water staan)

unter Wasser stehen

de badkamer dreef

das Badezimmer stand unter Wasser

dril·len² <drilde, h. gedrild> [drɪlə(n)] VB intr

drillen (trillen)

zittern

drillen (trillen)

beben

drillen (hoorbaar)

vibrieren

drin·ken¹ [drɪŋkə(n)] N nt geen pl

drinken

Getränke pl

drinken

Trank m form

het eten en drinken is er goed

die Verpflegung ist dort gut

drib·bel <dribbel|s> [drɪbəl] N m

dribbel

Dribbling nt

drij·ver <drijver|s> [drɛivər] N m

1. drijver (iem die iets drijft):

drijver

Treiber m

2. drijver (voorwerp dat drijft):

drijver

Schwimmer m

drin·gen¹ <drong, h. gedrongen> [drɪŋə(n)] VB trans

1. dringen (door drukken verplaatsen):

dringen

drängen

dringen

drängeln

dringen

drücken

zich op de voorgrond dringen fig

sich in den Vordergrund drängen

2. dringen (dwingen):

dringen

drängen

ik voel mij niet gedrongen mij te verontschuldigen

ich fühle mich nicht gedrängt, mich zu entschuldigen

droog·te <droogte|n, droogte|s> [droxtə] N f

1. droogte (het droog zijn):

droogte

Trockenheit f

2. droogte (droog weer):

droogte

Trockenheit f

droogte

Dürre f

een langdurige droogte

eine lang anhaltende Dürre

3. droogte (zandbank):

droogte

trockene Stelle f

droogte

Sandbank f

groot·te <grootte|n, grootte|s> [ɣrotə] N f

1. grootte (hoedanigheid):

grootte

Größe f

grootte fig

Ausmaß nt

naar grootte

der Größe nach

2. grootte:

grootte (omvang)

Größe f

grootte (omvang)

Abmessung f

grootte (oppervlakte)

Ausdehnung f

een ster van de eerste grootte astron.

ein Stern erster Größe

de grootte van een hoek

die Größe eines Winkels

de grootte van de klas onderw.

die Klassenstärke

ter grootte van een hand

handgroß

gelijk van grootte

gleich groß

van verschillende grootte

von unterschiedlicher Größe

een model op ware grootte

ein Modell in natürlicher Größe

dries <dries|en> [dris] N m (akker)

dries

Brache f

driest <drieste, driester, meest driest> [drist] ADJ

1. driest (overmoedig):

driest

dreist

driest

übermütig

2. driest (brutaal):

driest

(dumm)dreist

driest

unverschämt

me·ri·te <merite|s> [meritə] N f

merite

Wesen nt

merite (verdienste)

Verdienst nt

iets op zijn merites beoordelen

etw nach seinem Wert beurteilen

dril² [drɪl] N nt geen pl (stof)

dril

Drillich m

dril

Drill m