Dutch » German

Translations for „neerleggen“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

neer·leg·gen1 <legde neer, h. neergelegd> [nerlɛɣə(n)] VB trans

1. neerleggen (op iets leggen):

neerleggen
een bevel naast zich neerleggen fig
de sleutels op tafel neerleggen

2. neerleggen (afstand doen van):

neerleggen
zijn ambt neerleggen

3. neerleggen (met iets ophouden):

neerleggen
de pen neerleggen
de wapens neerleggen
het werk neerleggen

4. neerleggen (doden):

neerleggen
neerleggen jacht
een olifant neerleggen
een bankrover neerleggen

5. neerleggen:

neerleggen (betalen)
hinlegen inf
neerleggen (biljetten)
ik heb tien euro moeten neerleggen

6. neerleggen jur.:

neerleggen
neerleggen (ter inzage)
een stuk neerleggen ter griffie

neer·leg·gen2 <legde zich neer, h. zich neergelegd> [nerlɛɣə(n)] VB wk ww

neerleggen zich neerleggen (berusten):

neerleggen
neerleggen
sich fügen +dat
zich neerleggen bij de feiten

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski