Dutch » German

ge·sja·cher [ɣəʃɑxər] N nt geen pl

be·wa·ken <bewaakte, h. bewaakt> [bəwakə(n)] VB trans

1. bewaken (waken over):

2. bewaken fig:

be·wa·ren <bewaarde, h. bewaard> [bəwarə(n)] VB trans

3. bewaren (in acht nemen):

4. bewaren (niet verliezen, handhaven):

la·cher <lacher|s> [lɑxər] N m

be·wa·pe·nen <bewapende, h. bewapend> [bəwapənə(n)] VB trans

be·wa·king [bəwakɪŋ] N f geen pl

1. bewaking (beveiliging, surveillance):

2. bewaking (het in het oog houden):

be·wa·ring [bəwarɪŋ] N f geen pl

be·wan·de·len <bewandelde, h. bewandeld> [bəwɑndələ(n)] VB trans

1. bewandelen (wandelen op):

be·waar·hei·den <bewaarheidde, h. bewaarheid> [bəwarhɛidə(n)] VB trans

be·we·gen1 <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] VB intr

be·we·nen <beweende, h. beweend> [bəwenə(n)] VB trans

be·we·ren <beweerde, h. beweerd> [bəwerə(n)] VB trans

be·wo·gen1 [bəwoɣə(n)] ADJ

2. bewogen (vol gebeurtenissen):

3. bewogen (vol emotie):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski