Dutch » German

be·we·gen1 <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] VB intr

be·we·gen2 <bewoog zich, h. zich bewogen> [bəweɣə(n)] VB wk ww

bewegen zich bewegen (in beweging zijn, komen):

bewegen
zich weten te bewegen

be·we·gen3 <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] VB trans

1. bewegen (in beweging brengen):

bewegen
kun je je arm bewegen?

2. bewegen (werktuigen):

bewegen

3. bewegen (ontroeren):

bewegen

zich bewegen VB

User Entry
zich bewegen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski