Dutch » German

Translations for „abänderlich“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

noor·der·licht: noun
ver·an·der·lijk: adjective and adverb
af·zon·der·lijk: adjective and adverb
on·der·lip: noun
on·der·lijf: noun
on·der·ling: adjective and adverb
hin·der·lijk: adjective and adverb
kin·der·lied: noun
kin·der·lijk: adjective and adverb
won·der·lijk: adjective and adverb
zon·der·ling: noun
ach·ter·licht: noun
on·der·li·chaam: noun
on·ver·an·der·lijk: adjective and adverb
knip·per·licht: noun
sche·mer·licht: noun

You are viewing results spelled similarly: afzonderlijk , veranderlijk , noorderlicht , achterlicht , zonderling , wonderlijk , kinderlijk , kinderlied , hinderlijk , onderling , onderlijf , onderlip , schemerlicht , knipperlicht , onveranderlijk and onderlichaam

noor·der·licht [nordərlɪxt] N nt geen pl

noorderlicht

noorderlicht

ver·an·der·lijk <veranderlijke, veranderlijker, veranderlijkst> [vərɑndərlək] ADJ

af·zon·der·lijk¹ [ɑfsɔndərlək] ADJ

1. afzonderlijk (op zichzelf staande, beschouwd):

afzonderlijk

ieder afzonderlijk kind

jedes einzelne Kind

2. afzonderlijk (bestemd voor een bijzonder doel):

afzonderlijk

afzonderlijk

afzonderlijke scholen voor protestanten en katholieken

getrennte Schulen für Protestanten und Katholiken

het bestuur heeft een afzonderlijk vergaderlokaal

der Vorstand hat ein separates Sitzungszimmer

3. afzonderlijk (niet gezamenlijk gedaan, geuit):

afzonderlijk

Einzel-

afzonderlijk

Sonder-

een afzonderlijk geval

het afzonderlijk verhoor jur.

das Einzelverhör

4. afzonderlijk (eigenaardig):

afzonderlijk

eigen

het studentenleven heeft iets afzonderlijks

das Studentenleben hat etw Eigenes

on·der·lip <onderlip|pen> [ɔndərlɪp] N f

on·der·lijf <onder|lijven> [ɔndərlɛif] N nt

1. onderlijf (onderlichaam):

2. onderlijf (onderbuik):

on·der·ling [ɔndərlɪŋ] ADJ

hin·der·lijk <hinderlijke, hinderlijker, hinderlijkst> [hɪndərlək] ADJ

1. hinderlijk (irritant):

zijn gedrag is hinderlijk

sein Benehmen ist irritierend

hij is hinderlijk pedant

er ist irritierend pedantisch

2. hinderlijk (storend):

het lawaai is hinderlijk

der Lärm stört

3. hinderlijk (onbehaaglijk):

de warmte is hinderlijk

die Wärme ist unangenehm

4. hinderlijk (belemmerend):

een hinderlijk obstakel

ein störendes Hindernis

kin·der·lied <kinder|liederen> [kɪndərlit] N nt

kin·der·lijk <kinderlijke, kinderlijker, kinderlijkst> [kɪndərlək] ADJ

kinderlijk (voor kinderen geschikt)

kinderlijk naïef

won·der·lijk¹ <wonderlijke, wonderlijker, wonderlijkst> [wɔndərlək] ADJ

1. wonderlijk (wonderbaar):

2. wonderlijk (zonderling):

een wonderlijk man

ein wunderlicher Mann

wonderlijke zaken

sonderbare Dinge pl

zon·der·ling¹ <zonderling|en> [zɔndərlɪŋ] N m

zonderling (niet pejoratief)

Original nt inf

ach·ter·licht <achterlicht|en> [ɑxtərlɪxt] N nt

achterlicht

achterlicht (van (vracht)auto, trein, colonne e.d.)

Schlusslicht nt

on·der·li·chaam <onderli|chamen> [ɔndərlɪxam] N nt

onderlichaam

on·ver·an·der·lijk¹ [ɔnvərɑndərlək] ADJ (constant)

knip·per·licht <knipperlicht|en> [knɪpərlɪxt] N nt

1. knipperlicht (verkeerslicht):

knipperlicht

2. knipperlicht (richtingaanwijzer):

knipperlicht

Blinker m

3. knipperlicht (alarmlicht):

knipperlicht

Warnblinkleuchte f

sche·mer·licht [sxemərlɪxt] N nt geen pl

schemerlicht

Dämmerlicht nt

schemerlicht

Dämmerschein m

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski