Dutch » German

Translations for „agens“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

agent: noun
agen·da: noun
agen·te: noun
je·gens: preposition
we·gens: preposition
er·gens: adverb
ca·dens: noun
na·mens: preposition

You are viewing results spelled similarly: agent , namens , cadens , ergens , wegens , jegens , agente and agenda

agent <agent|en> [aɣɛnt] N m

1. agent (politieagent):

2. agent (vertegenwoordiger):

de agent van een bank

der Filialleiter einer Bank

een agent van een verzekeringsmaatschappij

ein Vertreter einer Versicherungsgesellschaft

3. agent (iem in diplomatieke, politieke dienst):

Agent m

de geheim agent

der Geheimagent

agen·da <agenda|'s> [aɣɛnda] N f

1. agenda:

agenda (notitieboekje)

agenda (van bijv. zakenlieden)

Terminkalender m

agenda (van huiswerk)

Aufgabenheft nt

2. agenda (van vergadering):

iets op de agenda plaatsen

etw auf die Tagesordnung setzen

agen·te <agente|s> [aɣɛntə] N f

agente feminine form of agent

See also agent

agent <agent|en> [aɣɛnt] N m

1. agent (politieagent):

2. agent (vertegenwoordiger):

de agent van een bank

der Filialleiter einer Bank

een agent van een verzekeringsmaatschappij

ein Vertreter einer Versicherungsgesellschaft

3. agent (iem in diplomatieke, politieke dienst):

Agent m

de geheim agent

der Geheimagent

je·gens [jeɣəns] PREP

gegen +acc

gegenüber +dat

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

we·gens [weɣəns] PREP

wegen +gen

halber +gen

wegens omstandigheden

umständehalber

wegens omstandigheden

wegen der Umstände

wegens omstandigheden

der Umstände wegen

wegens ziekte gesloten

wegen Krankheit geschlossen

er·gens [ɛrɣəns] ADV

1. ergens (waar dan ook):

ergens anders

ergens anders

heb je dat ooit ergens gehoord?

hast du das irgendwo schon mal gehört?

2. ergens (op zekere plaats):

daar ergens

dort [o. da] irgendwo

ik heb dat ergens gelezen

ich habe das irgendwo gelesen

ergens heen/ ergens vandaan

irgendwohin/irgendwoher

3. ergens (in enig opzicht):

ik kan hem ergens toch wel waarderen

irgendwie weiß ich ihn doch zu schätzen

4. ergens (iets):

etwas

irgendwas inf

hij zocht ergens naar

er suchte irgendetwas

ca·dens <cadens|en> [kadɛns] N f

Kadenz f

na·mens [naməns] PREP

namens (bij ondertekening)

namens (bij ondertekening)

mede namens mijn man

auch im Namen meines Mannes

in meinem Namen

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski