Translations for „amber“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

om·ber¹ [ɔmbər] N nt geen pl (kaartspel)

omber

Lomber nt

am·per [ɑmpər] ADV

amper

kaum

hij was amper thuis, of hij moest weer weg

er war kaum zu Hause, da musste er wieder gehen

tam·boer <tamboer|s> [tɑmbur] N m

tamboer

Trommler m

som·ber <sombere, somberder, somberst> [sɔmbər] ADJ

1. somber:

somber (donker)

düster

somber (allgemeen)

dunkel

somber (licht, zon, kleur)

trübe

de lucht is somber

der Himmel ist trübe

2. somber:

somber (zwaarmoedig)

trübe

somber (zwaarmoedig)

düster

somber (gemoed)

trübsinnig

somber (gemoed)

trübselig

somber gestemd zijn over iets

über etw acc bedrückt sein

somber kijken

trübsinnig dreinschauen

sombere vooruitzichten

trübe Aussichten pl

somber weer

trübe(s) Wetter nt

gem·ber [ɣɛmbər] N m geen pl

gember

Ingwer m

aam·bei <aambei|en> [ambɛɪ] N f

aambei

Hämorr(ho)ide f

gab·ber <gabber|s> [ɣɑbər] N m

1. gabber (persoon):

gabber

Bursche m inf

gabber

Kerl m inf

een rare gabber

ein komischer Kauz inf

2. gabber (kameraad):

gabber

Kumpel m