Dutch » German

be·je·ge·nen <bejegende, h. bejegend> [bəjeɣənə(n)] VB trans

ver·re·ge·nen <verregende, i. verregend> [vəreɣənə(n)] VB intr

ge·ge·neerd [ɣəʒənert] ADJ

bij·be·nen [bɛibenə(n)] VB alleen inf.

1. bijbenen (bijhouden):

in·re·ge·nen <regende in, h. ingeregend> [ɪnreɣənə(n)] VB impers ww

in·ze·ge·nen <zegende in, h. ingezegend> [ɪnzeɣənə(n)] VB trans

be·die·nen1 <bediende, h. bediend> [bədinə(n)] VB trans

1. bedienen (dienen, helpen):

3. bedienen (zorg dragen voor, doen functioneren):

4. bedienen (rooms-katholiek):

ste·ve·nen <stevende, i. gestevend> [stevənə(n)] VB intr

1. stevenen (zich begeven naar):

2. stevenen scheepv. (koers zetten naar):

Kurs nehmen auf +acc

af·re·ke·nen1 <rekende af, h. afgerekend> [ɑfrekənə(n)] VB trans

af·te·ke·nen1 <tekende af, h. afgetekend> [ɑftekənə(n)] VB trans

2. aftekenen (ondertekenen; nauwkeurig afbeelden):

4. aftekenen (afmaken):

5. aftekenen (met tekenen afdoen):

ge·ge·vens·be·stand <gegevensbestand|en> [ɣəɣevənzbəstɑnt] N nt


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski