Translations for „inständiges“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

in·stan·tie <instantie|s> [ɪnstɑnsi] N f

1. instantie:

instantie (orgaan)

Instanz f

instantie (overheid vooral)

Behörde f

instantie (overheid vooral)

Amt nt

de bevoegde instantie

die zuständige Behörde

de gerechtelijke instantie

die Justizbehörde

de hogere instantie

die übergeordnete Instanz

zich bij een hogere instantie beklagen

sich bei einer höheren Instanz beschweren

2. instantie jur.:

instantie

Instanz f

in eerste instantie jur.

in erster Instanz

in eerste instantie fig

zunächst

in·sta·biel [ɪnstabil] ADJ

instabiel

instabil

in·stant- [ɪnstɑnt]

instant-

Instant-

de instantcamera

die Sofortbildkamera

de instantkoffie

der Instantkaffee

de instantmaaltijd

das Fertiggericht

in·stap·pen <stapte in, i. ingestapt> [ɪnstɑpə(n)] VB intr

1. instappen:

instappen (voertuig)

einsteigen

instappen (onderweg)

zusteigen

2. instappen (binnenstappen):

instappen

betreten

instappen

(ein)treten in +acc

een winkel instappen

einen Laden betreten

in·stap·per <instapper|s> [ɪnstɑpər] N m

instapper

Slipper m

in·stam·pen <stampte in, h. ingestampt> [ɪnstɑmpə(n)] VB trans

1. instampen (door stampen indrijven):

instampen

eintreiben in +acc

instampen

einstampfen in +acc

iem de grond instampen fig (met kritiek)

jdn in der Luft zerreißen

2. instampen (met moeite leren):

instampen

einpauken

instampen

sich in den Kopf hämmern sl

ik probeer die woordjes erin te stampen

ich versuche, mir die Wörter in den Kopf zu hämmern [o. klopfen]

in·stal·le·ren <installeerde, h. geïnstalleerd> [ɪnstɑlerə(n)] VB trans

1. installeren:

installeren (voor het gebruik gereedmaken)

installieren

installeren (aansluiten)

anschließen

2. installeren:

installeren (plaatsen, vestigen)

installieren

installeren (plaatsen, vestigen)

einrichten

installeren (zich vestigen)

sich niederlassen

zij had zich op de bank geïnstalleerd hum

sie hatte sich auf dem Sofa niedergelassen

3. installeren (inaugureren):

installeren

einsetzen

installeren

einweisen

iem in een ambt installeren

jdn in ein Amt einsetzen

in·stin·ker <instinker|s> [ɪnstɪŋkər] N m

instinker

Fangfrage f

instinker

Fallstrick f inf

in·stin·ken <stonk in, i. ingestonken> [ɪnstɪŋkə(n)] VB intr

instinken

hereinfallen auf +acc

in·stui·ven <stoof in, i. ingestoven> [ɪnstœyvə(n)] VB intr

instuiven

(hinein)stürzen

instuiven

(herein)stürzen in +acc

de kamer instuiven

ins Zimmer stürzen

in·stu·de·ren <studeerde in, h. ingestudeerd> [ɪnstyderə(n)] VB trans

instuderen

einstudieren

instuderen

einüben

een scène instuderen

eine Szene proben

in·stand·hou·ding [ɪnstɑnthɑudɪŋ] N f geen pl

instandhouding (behoud)

Erhaltung f

instandhouding (behoud)

Bewahrung f

instandhouding (handhaving)

Aufrechterhaltung f

instandhouding van de bestaande orde

Aufrechterhaltung der bestehenden Ordnung

in·stal·la·teur <installateur|s> [ɪnstɑlatør] N m

installateur

Installateur m