Translations for „kauzigkeit“ in the Dutch » German Dictionary

kwa·li·teit <kwaliteit|en> [kwalitɛit] N f

1. kwaliteit (deugdelijkheid):

kwaliteit

Qualität f

kwaliteit

Güte f

eerste kwaliteit wol

Wolle erster Qualität

deze soort is van mindere kwaliteit

diese Sorte ist von geringerer Qualität

2. kwaliteit:

kwaliteit (eigenschap)

Qualität f

kwaliteit (personen)

Eigenschaft f

kwaliteit (zaken)

Beschaffenheit f

hij heeft vele goede kwaliteiten

er hat viele gute Eigenschaften

3. kwaliteit (waardigheid):

kwaliteit

Funktion f

kwaliteit

Position f

kwaliteit

Eigenschaft f

in mijn kwaliteit van voorzitter

in meiner Eigenschaft als Vorsitzender

4. kwaliteit (goede hoedanigheid):

kwaliteit

Qualität f

producten van de allerbeste kwaliteit

Erzeugnisse der Spitzenklasse

een leren tas van zeer goede kwaliteit

eine Ledertasche bester [o. höchster] Qualität

naï·vi·teit [naivitɛit] N f geen pl

naïviteit

Naivität f

pa·ri·teit <pariteit|en> [paritɛit] N f

pariteit

Parität f

ra·ri·teit <rariteit|en> [raritɛit] N f

rariteit

Rarität f

va·rië·teit <variëteit|en> [varijetɛit] N f

1. variëteit (verscheidenheid):

variëteit

Verschiedenheit f

2. variëteit biol.:

variëteit

Varietät f

variëteit

Abart f