Dutch » German

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren inf (verleiden):

uit·zen·den <zond uit, h. uitgezonden> [œytsɛndə(n)] VB trans

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

schen·den <schond, h. geschonden> [sxɛndə(n)] VB trans

2. schenden (onteren):

schänden form
entehren form

toe·wen·den <wendde toe, h. toegewend> [tuwɛndə(n)] VB trans

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] VB trans

te·rug·zen·den <zond terug, h. teruggezonden> [tərʏxsɛndə(n)] VB trans

2. terugzenden (weer zenden naar de plaats van herkomst):

3. terugzenden (terugsturen):

cur·sief·je <cursiefje|s> [kʏrsifjə] N nt (over actualiteiten)

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski