Dutch » German

Translations for „passante“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

pas·sant: adverb
pas·sa·gier
pas·sa·bel: adjective and adverb
en pas·sant: adverb
con·stan·te: noun
pas·si·vi·teit: noun
pas·se·ren: verb
pass·word: noun
pas·sie·spel: noun
pas·sie·tijd: noun
erf·tan·te: noun
ge·daan·te: noun
ver·wan·te: noun
fa·bri·kan·te: noun

You are viewing results spelled similarly: passant , passagier , passabel , en passant , constante , passiviteit , fabrikante , verwante , gedaante , erftante , passietijd , passiespel , password and passeren

pas·sant² [pɑsɑ̃] ADV

en passant form

en passant gezegd

nebenbei gesagt

pas·sa·gier [pɑsaʒir]

passagier (schip, trein ook)

passagier (vlucht ook)

pas·sa·bel [pɑsabəl] ADJ

en pas·sant [ɑ̃pɑsɑ̃] ADV

im Vorübergehen

con·stan·te <constante|n> [kɔnstɑntə] N f

unveränderliche Größe f

pas·si·vi·teit [pɑsivitɛit] N f geen pl

passiviteit

pas·se·ren¹ <passeerde, h. gepasseerd> [pɑserə(n)] VB trans

1. passeren:

passeren (door-, overtrekken)

passeren (doortrekken)

passeren (overtrekken)

de grens/een brug passeren

die Grenze/eine Brücke überschreiten [o. passieren]

de vijftig gepasseerd zijn fig

die fünfzig überschritten haben

2. passeren:

passeren (voorbijgaan: inhalen)

passeren (voorbijgaan: rijdend, varend)

passeren (voorbijgaan: lopend)

mag ik even passeren?

darf ich mal vorbei?

3. passeren (overslaan):

iem passeren

zich gepasseerd voelen

sich übergangen fühlen

pass·word <password|s> [pɑːswʏrt] N nt

Passwort nt

Kennwort nt

pas·sie·spel <passiespel|en> [pɑsispɛl] N nt

Passionsspiel nt

pas·sie·tijd [pɑsitɛɪt] N m geen pl

erf·tan·te <erftante|s> [ɛrəftɑntə] N f hum

ge·daan·te <gedaante|n, gedaante|s> [ɣədantə] N f

1. gedaante (uiterlijk):

Gestalt f

een andere gedaante aannemen

eine andere Gestalt annehmen

in de gedaante van

in Gestalt von +dat

van gedaante veranderen

eine andere Gestalt annehmen

zijn ware gedaante tonen

sich in seiner wahren Gestalt zeigen

2. gedaante (verschijning, beeld):

Gestalt f

een spookachtige gedaante

eine gespenstische Gestalt

ver·wan·te <verwante|n> [vərwɑntə] N f

verwante feminine form of verwant¹

See also verwant , verwant

ver·want² [vərwɑnt] ADJ

zij zijn niet aan elkaar verwant

sie sind nicht miteinander verwandt

zijn stijl is verwant aan die van Dali

sein Stil ist dem Dalis verwandt

nauw verwant zijn

nahe verwandt sein

in de verte verwant

entfernt verwandt

ver·want¹ <verwant|en> [vərwɑnt] N m

Verwandte(r) m

verwant (naaste bloedverwant)

Angehörige(r) m

onze naaste verwanten

unsere nächsten Verwandten

fa·bri·kan·te N f

fabrikante feminine form of fabrikant

See also fabrikant

fa·bri·kant <fabrikant|en> [fabrikɑnt] N m

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski