Dutch » German

Translations for „pikkend“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

pik·ken: verb
pak·kend: adjective and adverb
lik·ken: verb
dik·ken: verb
kik·ken: verb
mik·ken: verb
tik·ken: verb
bik·ken: verb
fik·ken: verb
hik·ken: verb
wik·ken: verb
pin·ken: verb
prik·ken: verb
pi·ke·ren: verb
pi·kant: adjective and adverb
spik·kel: noun
er·kend: adjective and adverb
wa·kend: adjective and adverb
be·kend: adjective and adverb
week·end: noun

You are viewing results spelled similarly: pakkend , pikken , prikken , pinken , wikken , hikken , fikken , bikken , tikken , mikken , kikken , dikken , likken , knikken , klikken , stekend , werkend , weekend , bekend , wakend , erkend , spikkel , pikant and pikeren

pik·ken <pikte, h. gepikt> [pɪkə(n)] VB trans

1. pikken (stelen):

2. pikken:

pikken (kiezen, nemen)

sich dat schnappen

pikken (met spitse vingers)

een bioscoopje pikken fig

een trammetje pikken fig

die Straßenbahn nehmen

Phrases:

pik jij dat allemaal maar? (accepteren)

lässt du dir das alles gefallen?

dat pik ik niet!

das lasse ich mir nicht bieten!

pak·kend [pɑkənt] ADJ

pakkend (krantenkop, leus, titel)

reißerisch pej

pakkend (leus, reclame)

lik·ken² <likte, h. gelikt> [lɪkə(n)] VB intr

1. likken (tong):

aan een ijsje likken

Eis lutschen [o. lecken]

aan een ijsje likken

am Eis schlecken

2. likken (vleien):

dik·ken¹ <dikte, h. gedikt> [dɪkə(n)] VB trans

kik·ken <kikte, h. gekikt> [kɪkə(n)] VB intr

mik·ken <mikte, h. gemikt> [mɪkə(n)] VB intr

1. mikken (richten):

mikken op iets

auf etw acc zielen

2. mikken (ambiëren):

ze mikt op het presidentschap

sie strebt die Präsidentschaft an

tik·ken¹ <tikte, h. getikt> [tɪkə(n)] VB trans

1. tikken (lichte klap geven):

tikken SPORTS

de maat tikken

den Takt klopfen

iem op de vingers tikken fig

jdm auf die Finger klopfen inf

2. tikken (typen):

Maschine schreiben

een brief tikken

einen Brief tippen

bik·ken¹ <bikte, h. gebikt> [bɪkə(n)] VB trans (hakken op)

fik·ken <fikte, h. gefikt> [fɪkə(n)] VB intr

hik·ken <hikte, h. gehikt> [hɪkə(n)] VB intr

tegen iets aan hikken inf (opzien tegen)

sich mit etw dat herumschleppen inf fig

tegen iets aan hikken (moeite hebben met iets)

mit etw dat nicht fertig werden

wik·ken <wikte, h. gewikt> [wɪkə(n)] VB trans

iets wikken en wegen

etw reiflich erwägen

na lang wikken en wegen

nach langem Hin und Her

zijn woorden wikken en wegen

seine Worte wägen form

pin·ken¹ <pinken, h. gepinkt> [pɪŋkə(n)] VB trans (wegnemen)

een traan uit het oog pinken

eine Träne aus dem Auge wischen

prik·ken² <prikte, h. geprikt> [prɪkə(n)] VB intr

prikken (prikkende gewaarwording voelen, veroorzaken)

prikken (versterkend)

de rook prikt in mijn ogen

der Rauch prickelt in meinen Augen

pi·ke·ren <pikeerde, h. gepikeerd> [pikerə(n)] VB trans

1. pikeren (beledigen):

2. pikeren (doornaaien):

3. pikeren (larderen):

4. pikeren (verplanten):

pi·kant <pikante, pikanter, pikantst> [pikɑnt] ADJ

spik·kel <spikkel|s> [spɪkəl] N m

Tupfen m

Tupfer m

Punkt m

wit met donkerbruine spikkels

weiß mit dunkelbraunen Tupfen

de spikkels van een tijgerkat

die Flecken einer Tigerkatze

er·kend <erkende, erkender, meest erkend> [ɛrkɛnt] ADJ

een erkend feit

eine anerkannte Tatsache

erkend gasfitter

staatlich anerkannte(r) Gasinstallateur m

wa·kend [wakənt] ADJ

een wakend oog over [o. op] iem houden

ein wachsames Auge auf jdn haben

be·kend <bekende, bekender, bekendst> [bəkɛnt] ADJ

1. bekend (ter kennis gekomen):

zoals bekend

2. bekend:

bekend (kennis hebbende van)

bekend (plaats)

bent u hier bekend?

kennen Sie sich hier aus?

3. bekend (niet vreemd):

week·end <weekend|s> [wikɛnt] N nt

Weekend nt

een lang weekend

ein verlängertes Wochenende

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski