Dutch » German

Translations for „salzwerk“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

hand·werk: noun
maat·werk: noun
slag·werk: noun
smok·werk: noun
snij·werk: noun
stuc·werk: noun
te·le·werk: noun
veld·werk: noun
prul·werk: noun
boek·werk: noun
bouw·werk: noun
brei·werk: noun
druk·werk: noun
eind·werk: noun
flex·werk: noun
huis·werk: noun
over·werk: noun
team·werk: noun
type·werk: noun
vuur·werk: noun

You are viewing results spelled similarly: veldwerk , telewerk , stucwerk , snijwerk , smokwerk , slagwerk , maatwerk , handwerk , weerwerk , vuurwerk , typewerk , teamwerk , overwerk , huiswerk , flexwerk , eindwerk , drukwerk , breiwerk , bouwwerk , boekwerk and prulwerk

hand·werk <handwerk|en> [hɑntwɛrk] N nt

handwerk (als ambacht, beroep)

Handwerk nt

handwerk (beroep)

Gewerbe nt

maat·werk [matwɛrk] N nt geen pl

slag·werk <slagwerk|en> [slɑxwɛrk] N nt

smok·werk [smɔkwɛrək] N nt geen pl

snij·werk [snɛɪwɛrək] N nt geen pl

1. snijwerk (versieringen):

2. snijwerk ((kunst)voorwerpen):

Schnitzarbeit f

stuc·werk [stykwɛrk] N nt geen pl

te·le·werk [teləwɛrək] N nt geen pl

veld·werk [vɛltwɛrk] N nt geen pl

veldwerk soc.

Feldforschung f

prul·werk [prʏlwɛrək] N nt geen pl

Pfusch m

boek·werk <boekwerk|en> [bukwɛrk] N nt

Buch nt

Werk nt

bouw·werk <bouwwerk|en> [bɑuwɛrk] N nt

Gebäude nt

Bau m

bouwwerk (monumentaal)

Bauwerk nt

brei·werk <breiwerk|en> [brɛiwɛrk] N nt

1. breiwerk (wat men bezig is te breien):

2. breiwerk (gebreid goed):

druk·werk <drukwerk|en> [drʏkwɛrk] N nt

1. drukwerk:

drukwerk (poststuk)

drukwerk (als collectief)

als drukwerk verzenden

als Drucksache versenden

2. drukwerk:

drukwerk (gedrukt stuk)

Druckerzeugnis nt

drukwerk (van kleine omvang)

drukwerk (van grotere omvang)

3. drukwerk ((opdracht tot) het drukken van iets):

Druck m

wij nemen geen drukwerk meer aan

wir nehmen nichts mehr in Druck

eind·werk <eindwerk|en> [ɛintwɛrk] N nt Belg

Examensarbeit f

eindwerk (academische studie)

flex·werk [flɛkswɛrək] N nt geen pl

flexwerk (flexibel werk)

flexible Arbeit f

flexwerk (tijdelijk werk)

huis·werk [hœyswɛrk] N nt geen pl

1. huiswerk (schoolwerk):

huiswerk opgekregen hebben/opkrijgen

Hausaufgaben aufhaben/aufbekommen

2. huiswerk (werk in huis):

over·werk [ovərwɛrk] N nt geen pl

Überstunden pl

team·werk N nt

teamwerk → teamwork

See also teamwork

team·work [timwʏːrk] N nt geen pl

Teamwork nt

type·werk [tipwɛrək] N nt geen pl

Schreibarbeit f

Texterfassung f

vuur·werk [vyrwɛrk] N nt geen pl

1. vuurwerk:

vuurwerk (materiaal: verzamelnaam)

Feuerwerkskörper pl

vuurwerk (materiaal: stuk vuurwerk)

Feuerwerkskörper m

(een) vuurwerk afsteken

ein Feuerwerk abbrennen

2. vuurwerk (gelegenheid):

vuurwerk ook fig

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski