Translations for „veranlagter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·de·dig·ster N f

verdedigster feminine form of verdediger

See also verdediger

ver·de·di·ger <verdediger|s> [vərdedəɣər] N m

1. verdediger:

verdediger (beschermer, voorstander)

Verteidiger m

verdediger (mening)

Vertreter m

2. verdediger:

verdediger (advocaat)

Verteidiger m

verdediger (in strafzaken)

Strafverteidiger m

3. verdediger (sport):

verdediger

Verteidiger m

verdediger

Abwehrspieler m

ver·an·de·ren¹ <veranderde, h. veranderd> [vərɑndərə(n)] VB trans

1. veranderen:

veranderen (wijzigen)

(ver)ändern

veranderen (een beetje, in delen)

abändern

de naam veranderen van de firma

die Firma umbenennen

2. veranderen:

veranderen (in het genoemde overbrengen)

verwandeln

veranderen (allgemeen)

umwandeln

water in wijn veranderen

Wasser in Wein verwandeln

een 0 in een 8 veranderen

eine 0 in eine 8 umwandeln

ver·ach·ten <verachtte, h. veracht> [vərɑxtə(n)] VB trans

verachten

verachten

iem om iets verachten

jdn wegen einer Sache gen verachten

ver·huur·ster N f

verhuurster feminine form of verhuurder

See also verhuurder

ver·huur·der <verhuurder|s> [vərhyrdər] N m

verhuurder

Vermieter m

verhuurder (roerende goederen)

Verleiher m

ver·slag·geef·ster N f

verslaggeefster feminine form of verslaggever

See also verslaggever

ver·slag·ge·ver <verslaggever|s> [vərslɑxevər] N m

verslaggever

Berichterstatter m

verslaggever

Reporter m

ver·ab·so·lu·te·ren <verabsoluteerde, h. verabsoluteerd> [vərɑpsolyterə(n)] VB trans

verabsoluteren

verabsolutieren

ver·af·ge·le·gen [vɛrɑfxəleɣə(n)] ADJ

verafgelegen

entlegen

ver·ove·raar·ster N f

veroveraarster feminine form of veroveraar

See also veroveraar

ver·ove·raar <veroveraar|s> [vərovərar] N m

veroveraar

Eroberer m

ij·ve·raar·ster N f

ijveraarster feminine form of ijveraar

See also ijveraar

ij·ve·raar <ijveraar|s> [ɛivərar] N m

ijveraar

Kämpfer m für/gegen

ver·bruik·ster N f

verbruikster feminine form of verbruiker

See also verbruiker

ver·brui·ker <verbruiker|s> [vərbrœykər] N m

verbruiker

Verbraucher m