Dutch » German

ver·la·ten3 <verlaatte zich, h. zich verlaat> [vərlatə(n)] VB wk ww

verlaten zich verlaten (te laat komen):

ver·la·gen <verlaagde, h. verlaagd> [vərlaɣə(n)] VB trans

2. verlagen (zedelijk laag doen staan):

over·langs [ovərlɑŋs] ADV

ver·len·gen <verlengde, h. verlengd> [vərlɛŋə(n)] VB trans

ver·le·ren <verleerde, h. verleerd> [vərlerə(n)] VB trans

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] VB trans

ver·la·ging <verlaging|en> [vərlaɣɪŋ] N f

ver·lam·men1 <verlamde, i. verlamd> [vərlɑmə(n)] VB intr (lam worden)

ver·la·ten·heid [vərlatənhɛit] N f geen pl

ver·le·gen <verlegen, verlegener, verlegenst> [vərleɣə(n)] ADJ

3. verlegen (behoefte hebbend aan):

verlegen um +acc

ver·lo·ten <verlootte, h. verloot> [vərlotə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski