Translations for „wapen“ in the Dutch » German Dictionary

wa·pen <wapen|s, wapen|en> [wapə(n)] N nt

1. wapen (strijdwerktuig):

wapen

Waffe f

iem met zijn eigen wapens bestrijden fig

jdn mit seinen eigenen Waffen schlagen form fig

geleide wapens

Raketenwaffen pl

onder de wapenen staan

einberufen sein

onder de wapenen staan

unter (den) Waffen stehen form

onder de wapenen komen

(zum Wehrdienst) eingezogen werden

de wapens opnemen

zu den Waffen greifen

de wapens opnemen fig

den Kampf aufnehmen

iem de wapens uit handen slaan fig

jdn entwaffnen

te wapen!

zu den Waffen!

2. wapen (heraldiek):

wapen

Wappen nt

een arend in zijn wapen voeren

einen Adler im Wappen führen

3. wapen (legeronderdeel):

wapen

Waffe f

wapen

Truppengattung f

wapen gesch.

Waffengattung f

Usage examples with wapen

te wapen!

zu den Waffen!

iem met een wapen bedreigen

jdn mit einer Waffe bedrohen

het wapen werd hem ontworsteld

die Waffe wurde ihm entrissen

een arend in zijn wapen voeren

einen Adler im Wappen führen