Dutch » German

Translations for „zoekwerk“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

boek·werk: noun
zoek·term: noun
sei·zoen·werk: noun
zoek·boek: noun
smok·werk: noun
druk·werk: noun
brei·werk: noun
over·werk: noun
weer·werk: noun
straat·hoek·werk: noun
eind·werk: noun
hand·werk: noun
huis·werk: noun
maat·werk: noun
prul·werk: noun
slag·werk: noun
snij·werk: noun
team·werk: noun
te·le·werk: noun
veld·werk: noun

You are viewing results spelled similarly: boekwerk , zoekterm , seizoenwerk , weerwerk , overwerk , breiwerk , drukwerk , smokwerk , zoekboek , vuurwerk , veldwerk , telewerk , teamwerk , snijwerk , slagwerk , prulwerk , maatwerk , huiswerk , handwerk , eindwerk and straathoekwerk

boek·werk <boekwerk|en> [bukwɛrk] N nt

Buch nt

Werk nt

zoek·term <zoekterm|en> [zuktɛrəm] N m

sei·zoen·werk N nt

seizoenwerk → seizoenarbeid

See also seizoenarbeid

sei·zoen·ar·beid [sɛizunɑrbɛit] N m geen pl

seizoenarbeid

zoek·boek <zoekboek|en> N nt

Nachschlagewerk nt

smok·werk [smɔkwɛrək] N nt geen pl

druk·werk <drukwerk|en> [drʏkwɛrk] N nt

1. drukwerk:

drukwerk (poststuk)

drukwerk (als collectief)

als drukwerk verzenden

als Drucksache versenden

2. drukwerk:

drukwerk (gedrukt stuk)

Druckerzeugnis nt

drukwerk (van kleine omvang)

drukwerk (van grotere omvang)

3. drukwerk ((opdracht tot) het drukken van iets):

Druck m

wij nemen geen drukwerk meer aan

wir nehmen nichts mehr in Druck

brei·werk <breiwerk|en> [brɛiwɛrk] N nt

1. breiwerk (wat men bezig is te breien):

2. breiwerk (gebreid goed):

over·werk [ovərwɛrk] N nt geen pl

Überstunden pl

weer·werk [werwɛrk] N nt geen pl

Respons m form

weerwerk geven [o. leveren ]

weerwerk op iets krijgen

Respons auf etw acc erhalten form

straat·hoek·werk [strathukwɛrək] N nt geen pl

straathoekwerk

eind·werk <eindwerk|en> [ɛintwɛrk] N nt Belg

Examensarbeit f

eindwerk (academische studie)

hand·werk <handwerk|en> [hɑntwɛrk] N nt

handwerk (als ambacht, beroep)

Handwerk nt

handwerk (beroep)

Gewerbe nt

huis·werk [hœyswɛrk] N nt geen pl

1. huiswerk (schoolwerk):

huiswerk opgekregen hebben/opkrijgen

Hausaufgaben aufhaben/aufbekommen

2. huiswerk (werk in huis):

maat·werk [matwɛrk] N nt geen pl

prul·werk [prʏlwɛrək] N nt geen pl

Pfusch m

slag·werk <slagwerk|en> [slɑxwɛrk] N nt

snij·werk [snɛɪwɛrək] N nt geen pl

1. snijwerk (versieringen):

2. snijwerk ((kunst)voorwerpen):

Schnitzarbeit f

team·werk N nt

teamwerk → teamwork

See also teamwork

team·work [timwʏːrk] N nt geen pl

Teamwork nt

te·le·werk [teləwɛrək] N nt geen pl

veld·werk [vɛltwɛrk] N nt geen pl

veldwerk soc.

Feldforschung f

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski