Translations for „curatoren“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Ku·ra·ˈto·ri·um <Kuratoriums, Kuratorien> [kuraˈtoːri̯ʊm, -ˈtoːri̯ən] N nt

1. Kuratorium:

Kuratorium

curatorium

2. Kuratorium:

Kuratorium

comité nt

Ho·no·ra·ti·ˈo·ren [honoraːˈ͜tsi̯oːrən] N pl

Honoratioren

notabelen

ver·ˈstö·ren VB trans

verstören

schokken

verstören

in verwarring brengen

zer·ˈstö·ren VB trans

zerstören (kaputtmachen)

verwoesten

zerstören (kaputtmachen)

vernietigen

zerstören (kaputtmachen)

vernielen

zerstören fig a.

de grond in boren

zerstören fig a. (zugrunde richten)

ruïneren

eine Ehe zerstören

een huwelijk ontwrichten [o. ruïneren]

ver·ˈlo·ren [fɛɐ̯ˈloːrən] VB

verloren pp von verlieren¹, verlieren², verlieren³

See also verlieren , verlieren , verlieren

ver·ˈlie·ren³ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB refl

1. verlieren (sich verlieren):

verlieren

zich verliezen

verlieren

verzinken

sich in Gedanken verlieren

in gepeins verzinken

sich in Einzelheiten verlieren

te veel in details treden

2. verlieren (sich verirren):

verlieren

verdwalen

sich in eine öde Gegend verlieren

in een verlaten streek belanden [o. verzeild raken]

3. verlieren (verschwinden):

verlieren

verdwijnen

verlieren

vervagen

seine Begeisterung hat sich rasch verloren

zijn enthousiasme is snel bekoeld

die Spur verlor sich im Gras

het spoor liep in het gras dood

ver·ˈlie·ren² <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB trans

1. verlieren (Gemütszustand):

verlieren

verliezen

verlieren

kwijtraken

verlieren

moeten missen

sein Herz an jdn verlieren liter

van iem gaan houden

die Fassung verlieren

van de wijs [o. van streek] raken

seinen Halt verlieren

geen houvast meer hebben

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren inf

het is bij hem boter aan de galg

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren inf

hij is onverbeterlijk

die Sprache verlieren

met stomheid geslagen zijn

die Spur verlieren

het spoor bijster worden

2. verlieren:

verlieren (einbüßen)

verliezen

verlieren (einbüßen)

verbeuren

verlieren (verspielen)

verspelen

verlieren (verspielen)

overwonnen worden

ver·ˈlie·ren¹ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB intr

verlieren (weniger werden)

verliezen

verlieren (loswerden)

kwijtraken

verlieren (zurückgehen)

achteruitgaan

an Wert verlieren

in waarde dalen

etw verliert an Reiz

iets wordt minder aantrekkelijk