Translations for „davorhalten“ in the German » Dutch Dictionary

ˈvor·hal·ten² VB intr irreg

1. vorhalten (anhalten, präsent sein):

die gute Stimmung hielt vor

de goede stemming hield aan [o. bleef]

2. vorhalten inf (ausreichen, genügen):

vorhalten

voldoende zijn

vorhalten

toereiken

ver·ˈhal·ten¹ ADJ

1. verhalten (unterdrückt):

verhalten

ingehouden

verhalten

onderdrukt

verhaltener Spott

verholen spot

2. verhalten (beherrscht):

verhalten

voorzichtig

verhalten

beheerst

3. verhalten (zurückhaltend):

verhalten

gedempt

verhalten

decent

Da·ˈfür·hal·ten <Dafürhaltens> N nt kein pl

Dafürhalten

mening

Dafürhalten

opvatting

ˈFahr·ver·hal·ten N nt

1. Fahrverhalten:

Fahrverhalten

rijgedrag nt

Fahrverhalten

weggedrag

2. Fahrverhalten:

Fahrverhalten

rijeigenschap

er·ˈhal·ten¹ [-ˈhaltn̩] VB trans

1. erhalten:

erhalten (bekommen)

krijgen

erhalten (erteilt bekommen)

ontvangen

erhalten (erteilt bekommen)

verkrijgen

2. erhalten (bewahren):

erhalten

(be)houden

erhalten

bewaren

erhalten

onderhouden

etw ist gut erhalten

iets verkeert in goede staat

er ist noch gut erhalten hum

hij ziet er nog goed uit

ein altes Haus erhalten

een oud huis voor verval behoeden

3. erhalten (unterhalten, sorgen für):

erhalten

onderhouden

erhalten

zorgen voor

ˈher·hal·ten¹ VB intr irreg

herhalten

ervoor opdraaien

herhalten

het gelag moeten betalen

Ver·ˈhal·ten <Verhaltens> N nt kein pl

Verhalten

gedrag nt

Verhalten

handelwijze

Verhalten

houding

Tiere, die ein geselliges Verhalten zeigen

dieren die in kudden [o. troepen] leven

da·ˈvon·ei·len VB intr

davoneilen

hard weglopen

davoneilen

wegsnellen

da·ˈvon·lau·fen VB intr irreg

1. davonlaufen (weglaufen):

davonlaufen

weglopen

davonlaufen

ervandoor gaan

es ist zum Davonlaufen! fig

het is niet om te harden!

2. davonlaufen fig (die Kontrolle verlieren):

davonlaufen

uit de hand lopen

da·ˈvon·ma·chen VB refl

1. davonmachen:

davonmachen

er tussenuit knijpen

davonmachen

onopvallend vertrekken

2. davonmachen fig:

davonmachen

sterven

davonmachen

heengaan

un·ter·ˈhal·ten² VB trans irreg

1. unterhalten:

unterhalten (betreiben)

onderhouden ook fig.

unterhalten (instand halten, pflegen)

in stand houden

unterhalten (instand halten, pflegen)

verzorgen

2. unterhalten (die Zeit vertreiben):

unterhalten

amuseren

unterhalten

vermaken

unterhalten

aangenaam bezighouden