Translations for „oefent“ in the German » Dutch Dictionary

de·ˈment [deˈmɛnt] ADJ MED

dement

dement

Re·ˈgent(in) <Regenten, Regenten> [reˈgɛnt] N m(f)

Regent(in)

regent(regentes) m (f)

Ze·ˈment <Zement(e)s, Zemente> [ ͜tseˈmɛnt] N m

Zement

cement nt of m

de·ˈzent [deˈ͜tsɛnt] ADJ

1. dezent:

dezent

decent

dezent

tactvol

dezent

passend

2. dezent:

dezent

decent

dezent

niet opvallend

dezent

beschaafd

ein dezentes Rot

een stemmig rood

Kon·ˈvent <Konvent(e)s, Konvente> [kɔnˈvɛnt] N m

1. Konvent REL:

Konvent

kapittel nt

Konvent

kloostervergadering

2. Konvent REL:

Konvent

kloostergemeenschap

3. Konvent REL (Versammlung von Predigern):

Konvent

convent

Ele·ˈment <Element(e)s, Elemente> [eleˈmɛnt] N nt

1. Element:

Element

element nt

2. Element (Grundlagen) pl:

Element

elementen

Element

grondslagen

Element

eerste beginselen

die Elemente der Mathematik

de grondslagen [o. eerste beginselen] van de wiskunde

opu·ˈlent [opuˈlɛnt] ADJ liter

opulent

opulent

opulent

weelderig

opulent

overvloedig

Seg·ˈment <Segment(e)s, Segmente> [zɛˈgmɛnt] N nt

Segment

segment nt

Segment

deel nt

Aˈgent(in) <Agenten, Agenten> [aˈgɛnt] N m(f)

1. Agent (Spion):

Agent(in)

(geheim) agent((geheim) agente) m (f)

Agent(in)

spion(spionne) m (f)

2. Agent (Diplomatie, Generalvertreter):

Agent(in)

agent(agente) m (f)

Ak·ˈzent <Akzent(e)s, Akzente> [akˈ͜tsɛnt] N m

1. Akzent LING (Zeichen, Betonung):

Akzent

klemtoon(teken)

Akzent

nadruk(teken)

Akzent

accent(teken)

2. Akzent fig (Schwerpunkt):

Akzent

klemtoon

Akzent

nadruk

Akzent

accent nt

einen starken Akzent auf etw legen

sterk het accent op iets leggen

3. Akzent (Aussprache) kein pl:

Akzent

accent nt

Deutsch mit spanischem Akzent

Duits met een Spaans accent

la·ˈtent [laˈtɛnt] ADJ liter

latent

latent

Mo·ˈment¹ <Moment(e)s, Momente> [moˈmɛnt] N m

Moment

ogenblik nt

Moment

moment nt

auf [o. für ] einen Moment

'n ogenblikje

auf [o. für ] einen Moment

eventjes

einen Moment bitte!

'n ogenblikje a.u.b.

einen lichten Moment [o. lichte Momente] haben a. hum

een helder ogenblik [o. heldere ogenblikken] hebben

im Moment

momenteel

im gegebenen Moment

op het beslissende moment

Moment (mal)! inf

'n ogenblikje!

ˈOri·ent <Orients> [ˈoːri̯ɛnt, oˈri̯ɛnt] N m kein pl

1. Orient (Osten):

Orient

oriënt

Orient

oosten nt

2. Orient (Morgenland):

Orient

Oriënt

Orient

Morgenland

der Vordere Orient

het Nabije Oosten

Pi·ˈment <Piment(e)s, Pimente> [piˈmɛnt] N m nt nt

Piment

piment

Piment

jamaicapeper

po·ˈtent [poˈtɛnt] ADJ

1. potent (sexuell fähig):

potent

potent

2. potent (zahlungskräftig):

potent

kapitaalkrachtig

potent

vermogend

3. potent (einflussreich):

potent

machtig

potent

invloedrijk

4. potent (tüchtig):

potent

bekwaam

potent

capabel

potent

productief

ˈWi·sent <Wisents, Wisente> [ˈviːzɛnt] N m

Wisent ZOOL, BIOL

wisent

Wisent ZOOL, BIOL

Europese bizon

Do·ˈzent(in) <Dozenten, Dozenten> [doˈ͜tsɛnt] N m(f)

Dozent(in)

docent(docente) m (f)

Ta·ˈlent <Talent(e)s, Talente> [taˈlɛnt] N nt (a. alt-griechische Gewichts- und Münzeinheit)

Talent

talent nt

Talent

begaafdheid

Talent

aanleg

er hat Talent für Sprachen

hij heeft aanleg voor talen

er zeigte schauspielerisches Talent

hij gaf blijk van acteertalent

er hat kein Talent zum Lehrer

hij heeft geen aanleg voor leraar

Ad·ˈvent <Advent(e)s, Advente> [atˈvɛnt] N m meist sing

1. Advent:

Advent

advent

2. Advent:

Advent

adventzondag

dritter Advent

de derde adventzondag

Kli·ˈent(in) <Klienten, Klienten> [kliˈɛnt] N m(f)

Klient(in)

cliënt(cliënte) m (f)