Translations for „officieren“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

of·fe·ˈrie·ren [ɔfeˈriːrən] VB trans liter

offerieren

offreren

offerieren

aanbieden

raf·fi·ˈnie·ren [-ˈniːrən] VB trans

raffinieren

raffineren

for·ˈcie·ren [fɔrˈsiːrən] VB trans liter

forcieren

forceren

einen Plan forcieren

een plan doordrijven

die Produktion forcieren

de productie opdrijven

Of·fi·ˈzier(in) <Offiziers, Offiziere> [ɔfiˈ͜tsiːɐ̯] N m(f)

Offizier(in)

officier m en f

of·fi·zi·ˈell [ɔfiˈ͜tsi̯ɛl] ADJ

1. offiziell (amtlich):

offiziell

officieel

offiziell

ambtelijk

2. offiziell (förmlich):

offiziell

officieel

offiziell

plechtig

offiziell

vormelijk

gla·ˈcie·ren [glaˈsiːrən] VB trans

glacieren

glaceren

lan·ˈcie·ren [lãˈsiːrən] VB trans liter

lancieren

lanceren

pla·ˈcie·ren VB trans veraltet

placieren → platzieren

See also platzieren , platzieren

plat·ˈzie·ren² [plaˈ͜tsiːrən] VB refl SPORTS

platzieren

zich plaatsen

platzieren

een plaats op de ranglijst verwerven

plat·ˈzie·ren¹ [plaˈ͜tsiːrən] VB trans

1. platzieren liter:

platzieren

plaatsen

platzieren

(neer)zetten

platzieren

(neer)leggen

2. platzieren ECON:

platzieren

plaatsen

platzieren

beleggen

3. platzieren:

platzieren SPORTS, a. MEDIA

plaatsen

platzieren SPORTS, a. MEDIA

schieten

platzieren SPORTS, a. MEDIA

mikken

ein platzierter Freistoß

een gerichte [o. goed geplaatste] vrije schop

nu·an·ˈcie·ren [ny̆yãˈsiːrən] VB trans liter

nuancieren

nuanceren

nuancieren

schakeren

eine nuancierte Darstellung

een genuanceerd beeld

avan·ˈcie·ren [avãˈsiːrən] VB intr liter a. iron

avancieren

opklimmen

of·fen·ˈba·ren¹ [ɔfn̩ˈbaːrən] VB trans liter (erklären, enthüllen, erweisen, mitteilen)

offenbaren

openbaren

die Zeit wird es offenbaren

de tijd zal het duidelijk maken [o. leren]

ba·lan·ˈcie·ren [balaŋˈsiːrən, balãˈ-] VB intr

balancieren

balanceren

an·non·ˈcie·ren [anõˈsiːrən] VB intr liter

annoncieren

adverteren

of·fi·zi·ˈös [ɔfiˈ͜tsi̯øːs] ADJ

offiziös

officieus

offiziös

niet officieel

staf·ˈfie·ren [ʃtaˈfiːrən] VB trans

1. staffieren selten:

staffieren

stofferen

staffieren

inrichten

staffieren

opdirken

2. staffieren A:

staffieren

versieren

staffieren

opschikken

3. staffieren (Handwerk):

staffieren

voeren

lo·ˈgie·ren² [loˈʒiːrən] VB trans veraltet CH

logieren

logeren

ad·ˈdie·ren [aˈdiːrən] VB trans

addieren

optellen

addieren

samentellen

am·ˈtie·ren [amˈtiːrən] VB intr

1. amtieren (ein Amt innehaben):

amtieren

een ambt uitoefenen [o. bekleden] [o. vervullen]

amtieren

in functie zijn

als Direktor amtieren

het ambt van directeur uitoefenen

2. amtieren (fungieren):

amtieren

een ambt waarnemen

amtieren

fungeren

der amtierende Ministerpräsident

de waarnemende minister-president [o. eerste minister]

ba·ˈsie·ren¹ [baˈziːrən] VB intr

basieren

gebaseerd zijn

basieren

steunen

basieren

berusten

co·ˈdie·ren [koˈdiːrən] VB trans

codieren

coderen