Translations for „südteil“ in the German » Dutch Dictionary

ˈErd·teil N m

Erdteil

werelddeel nt

Erdteil

continent nt

steil [ʃt͜ail] ADJ

1. steil (stark abfallend/ansteigend):

steil

steil ook fig.

steil aufgerichtet

rechtop

steil aufgerichtet

recht omhoog

2. steil inf teen sl (toll, verrückt):

steil

geweldig

steil

tof

steil

te gek

sub·ˈtil [zʊpˈtiːl] ADJ

1. subtil liter:

subtil

subtiel

subtil

fijn

subtil

scherpzinnig

2. subtil liter:

subtil

moeilijk

subtil

gecompliceerd

ˈsu·deln [ˈzuːdl̩n] VB intr inf (nachlässig schreiben, schmieren)

sudeln

knoeien

sudeln

kliederen

sudeln

morsen

sudeln

kladden

sudeln

slordig werk leveren

ˈAn·teil N m

1. Anteil (Teil):

Anteil

aandeel nt

Anteil

deel nt

sein Anteil an der Beute

zijn aandeel in de buit

2. Anteil (Aktie):

Anteil

aandeel(bewijs)

seine Anteile verkaufen

zijn aandelen verkopen

3. Anteil (Beteiligung) kein pl:

Anteil

aandeel nt

Anteil

deelneming

Anteil

medewerking

Anteil

belangstelling

Anteil an der Politik nehmen

zich voor (de) politiek interesseren

Anteil an jds Unglück bekunden liter (Mitgefühl)

met iems ongeluk medeleven

Anteil an jds Unglück nehmen [o. zeigen]

met iems ongeluk medeleven

regen [o. tätigen] Anteil an der Organisation nehmen

actief aan de organisatie meewerken

Anteil nehmen

deelnemen

Anteil nehmen

belangstelling tonen

ˈUr·teil <Urteils, Urteile> [ˈʊrt͜ail] N nt

1. Urteil (Meinung, Stellungnahme):

Urteil

oordeel nt

Urteil

beoordeling

ein Urteil abgeben

een oordeel uitspreken

ein salomonisches Urteil

een salomonsoordeel

ein sicheres Urteil haben

een helder oordeel(svermogen) hebben

2. Urteil LAW:

Urteil

vonnis nt

Urteil

arrest nt

Urteil

uitspraak

das Urteil ergeht in 8 Tagen

de uitspraak geschiedt [o. volgt] over 8 dagen

das Urteil ergeht in 8 Tagen

over 8 dagen wordt het vonnis gewezen

das Urteil verkünden

het vonnis uitspreken

die Verkündung des Urteils

de wijzing van het vonnis

die Verkündung des Urteils

de uitspraak

ein Urteil vollstrecken [o. vollziehen ]

een vonnis voltrekken

Ab·teil [apˈt͜ail, ˈapt͜ail] N nt

1. Abteil (im Zug):

Abteil

coupé

Abteil

compartiment nt

2. Abteil:

Abteil

afgeschoten ruimte

Abteil

vak nt

Abteil

hok nt

ˈErb·teil N nt

1. Erbteil LAW:

Erbteil

erfdeel nt

2. Erbteil (ererbte Eigenschaft):

Erbteil

erfelijke aanleg

ˈBau·teil N m

Bauteil

deel nt van een gebouw nt

ˈVor·teil N m

Vorteil

voordeel nt

Vorteil

profijt nt

Vorteil

winst

Vorteil gelten lassen SPORTS

de voordeelregel toepassen

sich zu seinem Vorteil verändern

in zijn voordeel veranderen

ˈZug·seil N nt

Zugseil ARCHIT, TECH

trektouw