Dutch » German

ge·sla·gen1 [ɣəslaɣə(n)] ADJ

aan·kla·gen <klaagde aan, h. aangeklaagd> [aŋklaɣə(n)] VB trans

ge·dra·gen <gedroeg zich, h. zich gedragen> [ɣədraɣə(n)] VB wk ww zich gedragen

in·dra·gen <droeg in, h. ingedragen> [ɪndraɣə(n)] VB trans

be·raad·sla·gen <beraadslaagde, h. beraadslaagd> [bəratslaɣə(n)] VB intr

ver·la·gen <verlaagde, h. verlaagd> [vərlaɣə(n)] VB trans

2. verlagen (zedelijk laag doen staan):

be·kla·gen1 <beklaagde, h. beklaagd> [bəklaɣə(n)] VB trans

1. beklagen (medelijden uiten):

ver·sla·gen <verslagen, verslagener, verslagenst> [vərslaɣə(n)] ADJ

wee·kla·gen <weeklaagde, h. geweeklaagd> [weklaɣə(n)] VB intr

wel·sla·gen [wɛlslaɣə(n)] N nt geen pl

be·toe·la·gen <betoelaagde, h. betoelaagd> [bətulaɣə(n)] VB trans Belg

aan·ja·gen1 <jaagde aan/joeg aan, h. aangejaagd> [aɲjaɣə(n)] VB trans

1. aanjagen (veroorzaken):

2. aanjagen (feller aanstoken):

3. aanjagen (sneller aandrijven):

af·dra·gen <droeg af, h. afgedragen> [ɑvdraɣə(n)] VB trans

1. afdragen (naar beneden brengen):

2. afdragen (door dragen afslijten):

ver·da·gen <verdaagde, h. verdaagd> [vərdaɣə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski