Translations for „re“ in the German » Dutch Dictionary

ˈIre (Irin) <Iren, Iren> [ˈiːrə] N m (f)

Ire (Irin)

Ier(Ierse) m (f)

ˈre·ge [ˈreːgə] ADJ

rege

druk

rege

bedrijvig

regen Anteil nehmen

er actief bij betrokken zijn

ein reger Betrieb

een drukte van belang

der Wunsch wurde in ihm rege liter

de wens kwam bij hem op

rein¹ [r͜ain] ADJ

1. rein (pur, unvermischt):

rein

zuiver

rein

onvermengd

rein

puur

ein reines Deutsch sprechen

foutloos [o. zonder accent] Duits spreken

es war keine reine Freude inf

het was geen onverdeeld genoegen

etw ins Reine bringen

iets in het reine brengen

etw ins Reine schreiben

iets in het net schrijven

2. rein (sauber):

rein

rein

rein

schoon

rein

proper

eine reine Haut

een gave [o. frisse] huid

die Luft ist rein

de kust is veilig [o. vrij]

rein Schiff

schoon schip

rein machen

schoonmaken

3. rein (ausschließlich):

rein

zuiver

rein

uitsluitend

das war reines Glück

dat was puur geluk

das ist reine Theorie

dat is alleen maar theorie [o. uitsluitend theoretisch]

die reine Wahrheit

de zuivere waarheid

4. rein (absolut, häufig Superlativ):

rein

reinste

rein

klinkklaar

rein

puur

es war das reinste Wunder

het was compleet een wonder

dem [o. den] Reinen ist alles rein prov

de reine is alles rein

re·ˈal [reˈaːl] ADJ

real

reëel

reif [r͜aif] ADJ

reif

rijp

reif für die Insel sein inf

aan vakantie toe zijn

die reifere Jugend inf hum

de niet meer zo jonge mensen

reif und unreif

rijp en groen

ein reifes Urteil

een rijp [o. weloverwogen] oordeel

ˈir·re [ˈɪrə] ADJ

1. irre inf (verrückt):

irre

geestesziek

irre

waanzinnig

ein irrer Patient

een geesteszieke patiënt

2. irre (verstört):

irre

verward

irre

in de war

3. irre inf (ausgeflippt, toll):

irre

merkwaardig

das ist ja irre!

dat is al te dol!

wir waren in einem irren Restaurant

we waren in een heel vreemd restaurant

wir waren in einem irren Restaurant

we waren in een uniek restaurant

4. irre inf (äußerst):

irre

enorm

irre

geweldig

eine irre Hitze

een verschrikkelijke hitte

ˈIr·re [ˈɪrə] N f kein pl

in die Irre gehen

zich vergissen

in die Irre gehen

verdwalen

in die Irre führen

op een dwaalspoor brengen

in die Irre führen

misleiden

ˈEh·re <Ehre, Ehren> [ˈeːrə] N f

1. Ehre (Ansehen):

Ehre

eer

Ehre

aanzien nt

Ehre

reputatie

Ehre

lof

auf Ehre und Gewissen!

op mijn woord (van eer)!

dar aus mache ich mir eine Ehre

dat is voor mij een eer [o. erezaak]

bei meiner Ehre!

op mijn erewoord [o. woord (van eer)] !

jdm Ehre bringen

iem tot eer strekken

wir geben uns [o. wir haben] die Ehre

we hebben de eer

hab(e) die Ehre! A SGer (ich grüße Sie!)

goedendag!

etw in Ehren halten

iets in ere houden

sein Wort in Ehren, aber

alles goed en wel, maar

in [o. mit ] Ehren bestehen

met lof [o. cum laude] slagen

diese Tat macht ihm alle Ehre

deze daad strekt hem zeer tot eer

ihm zu Ehren

ter ere van hem

jdn wieder zu Ehren bringen

iem rehabiliteren

etw gereicht jdm zur Ehre veraltend liter

iets strekt iem tot eer

2. Ehre (Ehrgefühl) kein pl:

Ehre

eer(gevoel)

Ehre

zelfrespect nt

jdn bei seiner Ehre packen

op iems eergevoel werken

das geht mir gegen die Ehre

dat is mijn eer te na

3. Ehre veraltet (Jungfräulichkeit):

Ehre

eer

Ehre

maagdelijkheid

Ehre, wem [o. dem] Ehre gebührt prov

ere wie ere toekomt

ˈÄh·re <Ähre, Ähren> [ˈɛːrə] N f

1. Ähre (Samenstand):

Ähre

(koren)aar

2. Ähre (Blütenstand):

Ähre

aar

ˈPo·re <Pore, Poren> [ˈpoːrə] N f

Pore

porie

der Schweiß brach ihm aus allen Poren

het zweet brak hem aan alle kanten uit

ˈWa·re <Ware, Waren> [ˈvaːrə] N f

Ware

(koop)waar

Ware

artikel(en)

Ware

goed(eren)

Ware

product(en)

heiße Ware inf

smokkelwaar

heiße Ware inf

gestolen goed(eren)

heiße Ware inf

goed(eren) van verdachte herkomst

gute Ware lobt sich selbst prov

goede wijn behoeft geen krans

gute Ware kostet ihr Geld prov

≈ alle waar is naar zijn geld

ˈHu·re <Hure, Huren> [ˈhuːrə] N f

Hure

hoer

Hure

prostituee