Translations for „Kontakte“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

koop·ak·te <koopakte|n, koopakte|s> [kopɑktə] N f

koopakte

Kaufbrief m

kust·vlak·te <kustvlakte|n, kustvlakte|s> [kʏstflɑktə] N f

kustvlakte

Küstenebene f

kustvlakte

Küstenstreifen m

kustvlakte

Küstenstrich m

doods·ak·te <doodsakte|n, doodsakte|s> [dotsɑktə] N f

doodsakte

Totenschein m

hoofd·ak·te <hoofdakte|n, hoofdakte|s> [hoftɑktə] N f

hoofdakte

Staatsexamen nt für das Lehramt an der Primarstufe

trouw·ak·te <trouwakte|n, trouwakte|s> [trɑuɑktə] N f

trouwakte

Heiratsurkunde f

trouwakte

Trauschein m

huur·ak·te <huurakte|n, huurakte|s> [hyrɑktə] N f

huurakte

Mietvertrag m

zand·vlak·te <zandvlakte|s, zandvlakte|n> [zɑntflɑktə] N f

zandvlakte

Sandfläche f

hoog·vlak·te <hoogvlakte|n, hoogvlakte|s> [hoxflɑktə] N f

hoogvlakte

Hochebene f

ge·boor·te·ak·te <geboorteakte|n, geboorteakte|s> [ɣəbortəɑktə] N f

geboorteakte

Geburtsurkunde f

bak·te VB

bakte 3. pers sing imp van bakken¹, bakken²

See also bakken , bakken

bak·ken² <bakte, h./i. gebakken> [bɑkə(n)] VB intr

1. bakken (deegwaar bereiden):

bakken

backen

2. bakken (zich vastzetten):

bakken

sich festsetzen

bakken

ansetzen

bakken

sich ansetzen

het eten is aan de pan gebakken

das Essen hat sich im Topf angesetzt

potten bakken

töpfern

bak·ken¹ <bakte, h. gebakken> [bɑkə(n)] VB trans

1. bakken (deeg, beslag):

bakken

backen

2. bakken:

bakken (spijzen)

backen

bakken (van vlees, aardappelen)

braten

friet/karbonaadjes bakken

Pommes frites backen/Koteletts braten

3. bakken (klei):

bakken

brennen

ze bruin bakken

es allzu toll treiben

er niets van bakken inf

mit etw überhaupt nicht klarkommen

vlak·te <vlakte|n, vlakte|s> [vlɑktə] N f

vlakte

Ebene f

vlakte

Fläche f

zich op de vlakte houden fig

mit seiner Meinung zurückhalten

tegen de vlakte gaan (neergeslagen worden)

niedergeschlagen werden

tegen de vlakte gaan SPORTS

zu Boden gehen

tegen de vlakte liggen (gebouwen)

zerstört sein

alles ging tegen de vlakte

alles wurde dem Erdboden gleichgemacht

iem tegen de vlakte slaan

jdn zu Boden schlagen

een uitgestrekte vlakte

eine ausgedehnte Ebene

zwak·te <zwakte|n, zwakte|s> [zwɑktə] N f

zwakte

Schwäche f

vis·ak·te <visakte|n, visakte|s> [vɪsɑktə] N f

visakte

Angelschein m