Translations for „Motive“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

mo·tie <motie|s> [mo(t)si] N f

motie (voorstel)

Antrag m

motie (besluit)

Votum nt

een motie aannemen/indienen/verwerpen

einen Antrag annehmen/stellen/ablehnen

motie van afkeuring

Tadelsantrag m

een motie van orde

ein Antrag zur Geschäftsordnung

motie van wantrouwen

Misstrauensantrag m

motie van wantrouwen

Misstrauensvotum m

een motie in stemming brengen

über einen Antrag abstimmen

mo·tief <mo|tieven> [motif] N nt

motief

Motiv nt

het motief voor een daad

das Motiv für eine Tat

mo·ti·ve·ren <motiveerde, h. gemotiveerd> [motiverə(n)] VB trans

1. motiveren (gronden aanvoeren voor):

motiveren

begründen

2. motiveren (stimuleren):

motiveren

motivieren

iem motiveren voor iets

jdn zu etw motivieren

mo·ti·va·tie [motiva(t)si] N f geen pl

motivatie

Motivation f

emo·tie <emotie|s> [emo(t)si] N f

emotie

Emotion f

emotie

Erregung f

dat is van de emotie

das kommt von der Erregung

een stem vol emotie

eine emotionsgeladene Stimme

mo·ti·ve·ring <motivering|en> [motiverɪŋ] N f

motivering

Motivierung f

mor·tier <mortier|en> [mɔrtir] N nt of m

mortier

Mörser m

mot·tig [mɔtəx] ADJ

1. mottig (mistig):

mottig

neblig

2. mottig (door de mot beschadigd):

mottig

mottenzerfressen

mo·tel <motel|s> [motɛl] N nt

motel

Motel nt

mo·tet <motet|ten> [motɛt] N nt muz.

motet

Motette f

mo·tor <motor|en, motor|s> [motər] N m

1. motor (machine):

motor

Motor m

de motor afzetten

den Motor abstellen

met draaiende motor

mit laufendem Motor

de motor heeft een vermogen van 50 pk

der Motor leistet 50 PS

een schone motor

ein sauberer Motor

de motor starten

den Motor einschalten

de motor starten AUTO

den Motor anlassen

de motor laten warmdraaien

den Motor warm laufen lassen

2. motor (motorfiets):

motor

Motorrad nt

een motor met zijspan

ein Motorrad mit Beiwagen

op de motor

mit dem Motorrad

3. motor fig (drijvende kracht):

motor

Motor m

mot·to <motto|'s> [mɔto] N nt

motto

Motto nt

motto

Leitspruch m

motto

Wahlspruch m

onder het motto van fig

unter dem Motto +gen

mot·ten [mɔtə(n)] VB alleen inf.

motten

müssen

motten

sollen

motten (willen)

wollen

wat mot je van me?

was willst du von mir?

drive <drive|s> [drɑjf] N m

1. drive SPORTS (slag):

drive

Drive m

2. drive (bridgewedstrijd):

drive

Turnier nt

3. drive comput.:

drive

Laufwerk nt

mot <mot|ten> [mɔt] N f

1. mot (vlinder):

mot

Motte f

de mot zit in dat laken

in dem Laken sind Motten

2. mot inf (ruzie):

mot

Zoff m inf

mot

Streit m

ze hebben mot

sie haben Zoff miteinander inf

live [lɑjf] ADJ

live

live

live

direkt

live

original

wij zenden live uit

wir senden live [o. direkt] aus

mo·to·riek [motorik] N f geen pl

motoriek

Motorik f