Dutch » German

be·dre·ven·heid <bedreven|heden> [bədrevə(n)hɛɪt] N f

be·ne·den·huis <beneden|huizen> [bənedə(n)hœys] N nt

ge·meen·heid <gemeen|heden> [ɣəmenhɛɪt] N f

ge·le·gen·heid <gelegen|heden> [ɣəleɣənhɛit] N f

1. gelegenheid (plaats m.b.t. haar geschiktheid):

Lage f

4. gelegenheid (zaak waar men iets kan gebruiken):

te·vre·den·heid [təvredənhɛit] N f geen pl

ver·le·gen·heid [vərleɣə(n)hɛit] N f geen pl

1. verlegenheid (het verlegen zijn):

open·heid [opənhɛit] N f geen pl

ef·fen·heid <effen|heden> [ɛfənhɛɪt] N f

munt·een·heid [mʏntenhɛit] N f geen pl

on·ef·fen·heid <oneffen|heden> [ɔnɛfənhɛit] N f

2. oneffenheid (plaats):

3. oneffenheid fig (ongerechtigheid):

be·trok·ken·heid [bətrɔkənhɛit] N f geen pl (geëngageerdheid)

ge·sple·ten·heid <gespleten|heden> [ɣəspletənhɛɪt] N f

1. gespletenheid (schizofrenie):

2. gespletenheid (verdeeldheid):

al·ge·meen·heid <algemeen|heden> [ɑlɣəmenhɛit] N f

2. algemeenheid (vaag gezegde):

ver·la·ten·heid [vərlatənhɛit] N f geen pl

be·ne·ve·len <benevelde, h. beneveld> [bənevələ(n)] VB trans

1. benevelen (met nevel bedekken):

3. benevelen (verbergen):

be·ne·den·ste [bənedə(n)stə] N nt geen pl

be·ne·den·kant <benedenkant|en> [bənedə(n)kɑnt] N m

be·ne·den·loop <beneden|lopen> [bənedə(n)lop] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski