Translations for „gazel“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ga·zet <gazet|ten> [ɣazɛt] N f

gazet

Zeitung f

Ba·zel [bazəl] N nt geen pl

Bazel

Basel nt

ge·zel <gezel|len> [ɣəzɛl] N m

1. gezel (makker, reisgenoot):

gezel

Kamerad m

gezel

Gefährte m

2. gezel gesch. (ambacht(elijk)):

gezel

Geselle m

ga·zel·le <gazelle|n, gazelle|s> [ɣazɛlə] N f

gazelle

Gazelle f

ge·ba·zel [ɣəbazəl] N nt geen pl

gebazel

Geschwafel nt pej

gebazel

Geschwätz nt pej

gebazel

Gefasel nt pej

maz·zel [mɑzəl] N m geen pl

mazzel

Massel m sl

mazzel

Dusel m inf

de mazzel!

machs gut! inf

gaf·fel <gaffel|s> [ɣɑfəl] N f

1. gaffel:

gaffel (riek)

Gabel f

gaffel (voor hooi)

Heugabel f

2. gaffel scheepv.:

gaffel

Gaffel f

gam·mel <gammele, gammeler, gammelst> [ɣɑməl] ADJ

1. gammel:

gammel (oud en vervallen: auto, toestel)

klapprig

gammel (oud en vervallen: meubels)

wackelig

gammel (oud en vervallen: gebouw)

baufällig

2. gammel (lusteloos):

gammel

schlapp inf

gammel

schlaff inf

gammel

matt

ik ben een beetje gammel

ich fühle mich ein bisschen schlapp

ga·reel <garelen> [ɣarel] N nt

gareel

Kummet nt

gareel (met trekstrengen)

Geschirr nt

weer in het gareel lopen fig

wieder gefügig sein

in hetzelfde gareel lopen fig

am gleichen Strang ziehen

de boel in het gareel houden fig

das Ganze unter Kontrolle halten

een paard in het gareel spannen

einem Pferd das Kummet anlegen

gas·bel <gasbel|len> [ɣɑzbɛl] N f

1. gasbel (in een vloeistof):

gasbel

Gasblase f

2. gasbel (in de aardschors):

gasbel

Erdgaslagerstätte f

ga·zon <gazon|s> [ɣazɔn] N nt

gazon

Rasen m

we·zel <wezel|s> [wezəl] N f

wezel

Wiesel nt

zo bang als een wezel

furchtsam wie ein Hase

ij·zel [ɛizəl] N m geen pl

ijzel (regen)

Eisregen m

ijzel (op de grond)

Glatteis nt

kans op ijzel

Glatteisgefahr f

ve·zel <vezel|s> [vezəl] N f

vezel

Faser f

met elke vezel van zijn hart

mit allen Fasern seines Herzens

kunstmatige vezels

Kunstfasern pl

de vezels van de spieren

die Muskelfasern